Zeeuwse kroniek No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT M. P. de Bruin DE theologische dissertatie van A. de Groot over: „Leven en arbeid van J. H. van der Palm" kan ons aan het denken brengen over de eisen die aan een biografie gesteld kunnen worden. Onbevangenheid tegenover het onderwerp is wel het belangrijkste aldus Romein in zijn boekje over de biografie. De Groot is door de figuur van Van der Palm niet zo in de ban geraakt, dat hij óf de on deugden van Van der Palm vergoelijkt óf zich tot sarcasme laat verleiden. Zijn proefschrift is een degelijk stuk werk, dat de verdienste heeft alles bijeengebracht te hebben wat over Van der Palm in bibliotheken of archieven te vinden is. Eén ding hebben we gemist: de plaatsbepaling van Van der Palm in het raam van zijn tijd. Waarom kon deze man de man van het ware midden zo gewaardeerd worden door de brede lagen van het volk? De man van het zich „aanpassen" als levens houding, van wiens portret van 1826 de zelfingeno menheid afdruipt, we kunnen er geen beter woord voor vinden. Dan nog is een man als Bilderdijk ons liever, deze grote ongenietbare. Als ieder tijdperk de voormannen krijgt die het verdient, dan tekent het ook de geesteshouding van ons volk in het eerste kwart van de vorige eeuw. „Toen zich in februari 1795 te Middelburg de om wenteling voltrok, stond Van der Palm in de voorste gelederen der revolutionaire patriotten", een tijd waar over hij zich later niet graag uitliet. Tevoren in dienst als huiskapelaan en studiesecretaris bij de schatrijke aristocraat Van de Perre en diens vrouw (1788-1794). Deze laatste betrekking was hem in de schoot gevallen na zijn overhaaste vlucht uit Maartensdijk bij de komst der Pruisen in september 1787. Ook over deze periode sprak Van der Palm niet graag. Toen hij als predikant naar de gemeente te Maartensdijk kon terugkeren, wilde hij niet. Enkel en alleen om het feit dat hij bang was zijn gezicht te verliezen. Wanneer hij in 1811 op de kansel van zijn eerste en enige gemeente een leerrede houdt, „kan de beroemde man het zich veroorloven de brave boeren minzame complimentjes te maken en zijn eigen fouten als veigeeflijke jeugzonden voor te stellen". Wij geloven dat De Groot zijn objectiviteit te ver voert als hij over de idee der Voorzienigheid bij Van der Palm spreekt. Wij hebben de indruk dat hij de Voorzienigheid altijd bij de hand had als het hem te pas kwam. MR. ADRIAAN FR AN(JO IS LAMMENS is eveneens een figuur, die in de revolutietijd een rol gespeeld heeft. Uit een magistraats familie te Vlissingen geboren (1767), werd hij reeds vroeg schepen en raad van zijn ge boortestad. De omwenteling van 1795 brengt Lammens meer naar voren, maar het merkwaardige is wel, dat hij ondanks zijn patriottische sympathieën de aristo cratische regent blijft. Na een pauze en een burge meesterschap van Axel keert hij als maire van Vlis singen terug in een tijd waarin hem niets dan moeilijk heden wachten o.a. door de komst der Engelsen in 1809, over welke gebeurtenissen hij in 1810 een boekje laat verschijnen. Na een ontvangersambt te Goes, ver trekt hij naar Suriname, eerst als lid, later als president van het Hof van Civiele Justitie. In 1835 kreeg hij eervol ontslag, vestigde zich in Den Haag, waar in 1847 het einde kwam aan het leven van deze buiten model man om met Nagtglas te spreken. We kunnen deze gegevens over het leven van Lammens vinden in de eerste aflevering van de „Nieuwe West-Indische Gids" (juli 1960). J. Voorhoeve geeft daarin een be schrijving van de handschriften van Lammens, waarin talrijke zaken voorkomen, die voor de geschiedenis van Zeeland, met name voor die van Vlissingen, van belang zijn. Nagtglas met zijn voorliefde voor bijzon derheden, voegt aan de beschrijving van Lammens' leven nog toe, dat hij aan zijn kinderen weinig ge legen liet liggen. „De zoon Bonifacius, geboren te Vlissingen in 1790, overleden te Zierikzee in 1864, was iemand van zeer bekrompen geestvermogens, die op zijn zeventigste jaar nog op de Fransche school ging." HET is bekend, dat de bezetting van Walcheren door de Engelsen in 1809, te Parijs grote op schudding heeft verwekt. Jean Lorette heeft hierover geschreven in de „Revue Internatio nale d'Histoire Militaire" (1959). Het artikel: „L'alerte de Walcheren et la defense d'Anvers (1809)", naar aanleiding van een brief van Napoleon aan zijn mi nister van Oorlog Clarke, werpt op verschillende 147

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 31