Belegen contra-beleg van Bandstad
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
aspecten rond de gebeurtenissen in Zeeland een nieuw
licht.
Napoleon verbleef in Oostenrijk voor vredesonder
handeling en de ministerraad aarzelde besluiten te ne
men. Gewoon bevelen te ontvangen wisten de ministers
geen bevelen te geven. Daar zo goed als niets over de
gebeurtenissen werd gepubliceerd, deden de wildste
geruchten de ronde. En toen men eindelijk het zwijgen
verbrak, gebeurde dit op verkeerde wijze. Het is een
verbitterde Napoleon die 18 september 1809 aan zijn
minister van Oorlog Clarke een brief schrijft. Het
speet de keizer aan Clarke machtiging te hebben ge
geven berichten over Antwerpen te publiceren. De
minister had het zonder oordeel des onderscheids ge
daan: „je vous avais recommandé de masquer notre
situation".
Wil de keizer zoveel mogelijk stilzwijgen?
Integendeel, men moet iedere dag een officieel bulle
tin laten drukken, „car l'imagination va toujours au-
dela de la réalité". We kunnen bij Presser lezen
hoe Napoleon de pers knevelde: „de nog gedulde pu
blicistiek van Frankrijk strekte gaandeweg uitsluitend
tot verheerlijking van de grote man en zijn daden,
een eentonig programma zonder afwijkingen, dat ieder
een verveelde behalve Napoleon."
AT ons het meeste opviel in het artikel van
L. M. Verseput in de jongste aflevering
(1960, 1) van het „Nederlands Archief voor
Kerkgeschiedenis" over de Hervormde Ge
meente van Brouwershaven in de zestiende en zeven
tiende eeuw, was de afhankelijkheid der kerk van de
welvaart van de stad. „Het min of meer kleinsteedse
karakter, aldus Verseput, waardoor het zich van de
omringende dorpen onderscheidt, komt tot uitdrukking
in de twee predikantsplaatsen en het grote aantal lid
maten. Toen in de achttiende eeuw de welvaart afnam
en de bevolking terugliep, had dat ook zijn weerslag
op de kerkelijke gemeente. Thans is zij van meer be
scheiden omvang en alleen de imposante, gotische kerk
houdt de herinnering aan het grootse verleden levend."
HET lijkt ons bijna overbodig te wijzen op het
Zeeland-nummer van „Tussen de rails". Is
onze provincie nog al eens over de tong ge
gaan met de publicaties over burgemeesters,
met dit nummer kunnen we, dunkt ons, niet anders
dan een goede pers hebben. We moeten nu eenmaal
ons gewest „verkopen", of onze reputatie behartigen,
om met Verburg te spreken. Het laatste klinkt in
drukwekkender.
(afgesloten 1 november)
Af. C. Verburg
Degene, die met hart een zaak nastreeft laten
wij voor de originaliteit eens stellen: de ontwikkeling
van een buitengewest - moet zijn kracht ontlenen
aan een sterke overtuiging. Zulk een overtuiging kan
echter als elke andere verworden tot blind fanatisme.
Het recept hiertegen is een dosis humor die te absolute
volstrektheden relativeert door hen op een rij te zetten
met andere waarden, waarmee zij dan kortsluiting
maken.
Als er dus een lezing door dr. J. Luning Prak wordt
gehouden over: „De Randstad Holland en haar be
lagers", spitsen de goede regionalisten de oren. Helaas
flappen deze lichaamsdelen futloos neer na lezing van
het boekje met dezelfde titel, dat de heer Prak ge
meend heeft het Nederlandse volk niet te mogen ont
houden. De schrijver staat op zijn uiterste teenkootjes
om geestig te zijn, kleineert degenen die buiten zijn
horizonnetje vallen en het baart na kennisneming geen
wonder dat hij in een televisiedebat over dit onder
werp over grapjes in zijn richting roodgloeiend aan
liep.
Het kost zelfs moeite in de rol van de auteur als
intellectueel te geloven. Geen alinea hangt zinnig met
een andere samen, het gehele betoog is dat van een
warrig brein. Prognoses deugen niet, behalve wanneer
zij in het straatje van de pamflettist liggen: dat van
hemzelf als psychotechnicus (bescheidenheid heeft hij
in dit vak bepaaldelijk niet geleerd) en dat van enige
internationale concerns (van welker vergissingen wij
zelden iets gewaar worden). Onze welvaart is laag
door de spreiding; in Zwitserland is zij hoog alsof
daar wèl wereldsteden voorkomen. Om dezelfde reden
ligt ons boterverbruik laag. Houdt lezing van derge
lijke nonsens maar eens 121 bladzijden lang vol.
Wij hebben een week de tijd genomen om vast te
stellen of de schrijver geestig heeft willen zijn. De
conclusie moet ontkennend luiden. Daarvoor is het
boekje te bitter en te arrogant en de vermelding van
de geraadpleegde literatuur te serieus.
De waarschuwing van de schrijver is ten slotte te
belegen. De regionale ontwikkeling is uitgegroeid tot
een stuk realiteit, ook als doel van het regeringsbeleid.
Wij zijn dan ook niet teleurgesteld over de inhoud
van het boekje op zichzelf. Wel is het een deceptie dat
onze streventjes niet wat intelligenter en briljanter op
de korrel zijn genomen.
148