No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT raad naar de gouverneur gegaan om te protes teren tegen dat bezoek, bij welke gelegenheid de geestelijkheid in kerkelijk gewaad op straat zou komen en gezangen aanheffen, wat alle maal aanleiding kon geven tot rustverstoring. Von Raden om advies gevraagd, was het niet eens met dat schrijven en schilderde in zijn antwoord van 26 augustus aan de gouverneur de dominee J. C. Nidelstein Walter en de meeste leden van zijn kerkeraad aj als on verdraagzame personen. Daarbij hoorde ook de controleur van de belastingen. De verhoudin gen tussen de protestanten onderling waren zo gespannen, dat de leden van het stadsbe stuur weigerden nog tot het gehoor van de predikant te behoren. Als er vrees voor op stand bestond, was dat de schuld van de pre dikant, aldus Von Raden. Inderdaad bleek de vrees voor ordeversto ring totaal ongegrond. Von Raden zelf ging voor de receptie naar de pastorie en bood 's avonds de bisschop een diner aan. Men zou dus zeggen dat het tussen de Roomse geeste lijkheid en de burgemeester wel boterde. Maar het was maar schijn. Von Raden zou bij de komende gebeurtenissen even hard tegen hen van leer trekken als eerst tegen de hervormde predikant. Maar dit alles verklaart nog meer het plaatselijke karakter van de „Belgische" revolutie in Hulst. Grégoire ging in Hulst op dezelfde wijze te werk als hij elders tot nu toe had gedaan, maar ook hier weigerde de burgemeester op de gestelde vragen het Voorlopig Bewind te erkennen en deze riep daarop zijn raad bijeen. Grégoire maakte hier weer zijn verschijning en stelde de vraag opnieuw, maar weer luidde het antwoord negatief. Deze ontkenning kwam vooral van de kant van de burge meester, wethouder Obreen en één raadslid. De rest van de raad met de secretaris schenen wel bereid het nieuwe bestuur te Brussel te erkennen, maar toen hen een schriftelijke ver klaring werd gevraagd, weigerden zij en wer den de 21ste oktober nog afgezet of namen vrijwillig ontslag. Burgemeester Von Raden gaf meteen ook zijn ontslag als districtscom missaris van het 5de district van Zeeland. Nu er geen stadsbestuur meer was in Hulst moest er een nieuw bestuur worden gekozen. Op 22 oktober werden de notabelen, „of zich zo noemende" schrijft de gouverneur, hiertoe op het stadhuis ontboden. Grégoire wachtte die keuze niet af. Hij liet een bezetting achter in Hulst, onder bevel van commandant Van de Moortele en diens helper Davide, en trok met een 50 man weer west waarts. De bezetting die hij in Hulst achter liet kan tamelijk talrijk zijn geweest. De gou verneur meent zelfs dat er een versterking kwam van een 70 man. Mogelijk zijn dit de mannen van Bauwens, die nog in Gent waren achtergebleven en waarom reeds, zoals we ge zien hebben, gevraagd was. INMIDDELS had echter de eerste aanval van Grégoire op IJzendijke en West Zeeuwsch-Vlaanderen reacties uitgelokt. Fort „Frederik Hendrik" bij Breskens werd door vice-admiraal Gobius versterkt en een fregat op de Schelde gelegd om zo nodig ge wapende hulp te bieden. Bovendien wees hij er Chassé op, dat het nodig was een 3 a 400 man in Zeeuwsch-Vlaanderen te leggen, om elke vijand die zich mocht vertonen te ver drijven. Gobius kon in Vlissingen zelf maar weinig mensen missen, maar toen een groep officieren, uit het zuiden verdreven, zich vrij willig aanbood, zond hij toch kolonel Boel- laard van Tuijl met 100 man voor een ver kenning naar de overkant. Deze soldaten trokken 18 oktober op naar IJzendijke, „ver overden" de vlag die Grégoire op de toren had geplaatst en keerden zo zegevierend naar Vlissingen terug. De bezetting van fort „Fre derik Hendrik", die achterbleef, bestond uit niet meer dan 50 artilleristen met enkele ka nonnen. Vice-admiraal Gobius schreef echter ook naar Den Haag en zijn schrijven aan Chassé werd bevestigd door de provinciale comman dant Ramdohr. Gouverneur Van Vredenburch 159

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 11