No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
lijken het huwelijk kerkelijk inzegenden al
vorens het burgerlijk voltrokken was. Dat al
les zou op bevel van hogerhand zijn gebeurd.
Die geruchten moeten ook in Den Haag
zijn doorgedrongen want de 22ste november
al werd de gouverneur gelast hiernaar een on
derzoek in te stellen. Zolang het 5de district
niet bezet was of opnieuw betrekkingen waren
aangeknoopt nam het een en ander nogal
wat tijd in beslag, maar begin januari kon de
gouverneur melden, dat van hogerhand niets
was voorgeschreven wat betreft het gebed
voor de koning of inzake het kerkelijk huwe
lijk.
In Sas van Gent werd wel beweerd dat de
pastoor bevel had gekregen van de bisschop
van Gent om in sommige gevallen de huwe
lijken kerkelijk in te zegenen, maar concrete
gevallen bleken niet bekend. De bisschop van
Gent had inderdaad hierover met het Voor
lopig Bewind gecorrespondeerd en het 30 ok
tober geantwoord dat hij gebruik zou maken
van de volmachten hem verleend zonder zijn
gelovigen bloot te stellen aan nadelige wette
lijke consequenties. Mogelijk hebben dus enkele
problemen een oplossing gekregen en werden
te voorbarig deze oplossingen naar het toen
maals geannexeerde Sas van Gent gestuurd.
Van het alleen erkennen van een kerkelijk
huwelijk was geen sprake.
In het 4de district scheen het een ogenblik
dat in Aardenburg niet meer voor de koning
werd gebeden, maar de informaties bleken
onjuist. In het 5de district daarentegen was
het Domine salvum facsinds de intocht van
Grégoires troepen nagelaten in Sas van Gent
en heel het kanton Hulst.
Dat kwam allemaal weer in orde toen de
troepen binnenrukten. In Zuiddorpe bleef de
pastoor het langst in gebreke. Bij nader on
derzoek bleek dat hij daartoe geen bevel van
de bisschop van Gent had gekregen. ,,De ver
keerdheid zijner handelwijze werd hem onder
't oog gebracht" en sinds 27 februari smeekte
ook deze pastoor Gods zegen af over de ko
ning.
Alleen in Hengstdijk en St. Jansteen was
20 februari, sinds de intocht van de troepen op
11 januari, nog geen dienst gedaan en zo
doende gebeurde daar niets.
In het dorpje Philippine kwam de onder
pastoor van Bouchoute (in Oost-Vlaanderen
gelegen) regelmatig dienst doen en ook hij
zong het gebed voor de koning, ofschoon hij
door de Belgische officieren hierover berispt
werd, schrijft de gouverneur in zijn rapport
van 8 maart.
Zodoende werd overal weer gebeden voor
de koning en kon Den Haag gerust zijn over
voldoende hemelse bijstand.
TERWIJL ter plaatse de toestand zo was
opgehelderd en het 4de en 5de district
van Zeeuwsch-Vlaanderen onder het ge
zag van de koning was teruggebracht, werd
er te Londen door de grote mogendheden over
het lot der Nederlanden beslist. De Schelde
moest open, Staats-Vlaanderen zou bij Noord-
Nederland blijven. De preciese grens vormde
ter plaatse nog enige moeilijkheden.
De beslissingen hadden hun weerslag in deze
streken en op last van Den Haag stelde de
gouverneur een opinie-onderzoek in. De di
strictscommissarissen moesten verslag uitbren
gen.
Reeds de 31ste januari 1831 schreef Von
Raden dat door het openen van de Schelde
menigeen van oordeel was dat Zeeuwsch-
Vlaanderen nu bij België zou worden gevoegd.
Daardoor was bij de Roomskatholieken een
„straal van hoop" opgegaan.
De grootste oorzaak van het verlangen
van deze lieden om aan Belgiën te worden
gehecht, is echter te zoeken in het belijden
door de meeste Ingezetenen der R.C.
Godsdienst, wantrouwende het wijs be
stuur van onze geëerbiedigde Koning, als
of zij in hun kerkelijke vrijheden zouden
worden te kort gedaan.
Kort samengevat, aldus Von Raden, zijn de
„goede en voorname ingezetenen" tegen de
vrije vaart op de Schelde, „bij de andere ge
zinden" is het juist andersom.
179