No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Het waren de reders H. van den Broecke, A. Luteyn en Joh. Schouten, die een poging deden de handel nieuw leven in te blazen. Zij vroegen toestemming het schip „Middelburg" onder de oud-Compagnieskapitein Van de Putte naar Batavia en Kanton te sturen om thee. De regering, die vergeefs getracht had het kapitaal voor een „Geoctroyeerde Compagnie voor den Chi- neeschen theehandel" bijeen te brengen, besloot uit eindelijk de Middelburgse kooplieden hun gang te laten gaan (november 1815). Het resultaat zal wel bevredi gend geweest zijn, want in 1816 werd de toestemming verkregen een tweede schip uit te zenden. De regering verleende medewerking omdat „gepoogd werd in den deerlijk vervallen staat van de Zeeuwsche hoofdstad, welke veel onder den ondergang der Compagnie ge leden had, verbetering te brengen." Het tweede schip, een Pommers vaartuig, was een fregat van 230 last draagvermogen, voorzien van een tussendek en van niet minder dan 14 kanonnen. Het werd voor een bedrag van 45.000,aangekocht en „De Zeeuw" gedoopt. Op 20 december 1816 verliet het verbouwde schip de rede van Veere met een zeer gevarieerde lading: lakens, spijkers, sterke drank, Zeeuwse chocola, ja van kinderboeken tot portretten van het vorstelijk huis, van tsaar Alexander en Blücher toe. De cultuur werd niet vergeten! De „Zeeuw" bleek een slechte zeiler. Het duurde tot 22 april eer de Kaap de Goede Hoop werd bereikt. Met steun van zijn te Kaapstad gevestigde broer, die hij in geen 25 jaar had gezien, verkocht de kapitein een deel van de lading. Te Batavia werd het totaal bedrag van de daar verkochte goederen omgezet in Spaanse matten. De zilveren Spaanse mat was iets meer waard dan 2 gulden. Op 10 september werd te Wham- poa, een eilandje voor Kanton, het anker geworpen. De lading bracht 32.000 Spaanse matten op; inge scheept werden 6.626 kisten thee tot een bedrag van 128.762 Spaanse matten. De terugreis was voorspoedig: op 18 juni 1818 kwam men voor Veere ten anker. Voor het invaren der haven naar Middelburg werden twaalf paarden voor het schip gespannen. „Wij gaven een wellekomst saluut, circa half vier uur waren wij aan de Stadt en voor het West-Indisch Huis, alwaar het schip met groot gejuig en een ontelbare toevloed werd ingehaald en vastgemeert. Gode zij gedankt voor eene volbrachte en behouden Reys!" Hoewel de prijzen van de thee waren teruggelopen leverde de reis winst op. De inschrijvers konden op 15 u/o van hun geld rekenen. Onmiddellijk werd een tweede onderneming op touw gezet. Bij de lading ontbraken de boeken. Voor het culturele werk was blijkbaar weinig animo geweest. Ditmaal werden ook militairen vervoerd, die nog op de Veerse ree moeilijkheden veroorzaakten; een aantal werd wegens dronkenschap en brutaliteit in de ijzers geslagen, terwijl men een luitenant als arrestant naar de wal bracht. Om de gemoederen te kalmeren werden exemplaren van de brochure van ds. van den Hespel uitgedeeld. De eind januari 1819 begonnen reis naar de Kaap verliep vlotter dan de vorige maal. Vol trots tekende Woutersen aan dat er niemand gestorven of ernstig ziek geweest was. Te Kaapstad kwam het andere theeschip van de rederij, de „Middelburg", met de vlag halfstok binnenvaren op terugreis van Kanton. Kapitein Van de Putte was op zee gestorven. Wou tersen ging aan boord om orde op zaken te stellen. Op weg naar Batavia was de stemming aan boord van „De Zeeuw" slecht. Te Batavia had men te maken met een dagelijks beschonken kok en andere onaan genaamheden. Het verblijf in China liep zonder moei lijkheden af. Het duurde tot 17 mei 1820 dat het doel der reis, Middelburg, werd bereikt. De resultaten waren niet best ten gevolge van Ame rikaanse concurrentie. In 1824 was een deel van de thee nog niet verkocht. Ditmaal moest een verlies zij het miniem geboekt worden. Na afloop van de tweede reis heeft Woutersen nog een tocht met „De Zeeuw" naar Suriname gemaakt. Hij is de man geweest die het best op deze reizen ge varen heeft. In totaal heeft hij bijna 36.700,ver diend. We weten zelfs hoe hij dit geld belegde, o.a. heeft hij te Middelburg een huis gekocht, dat hem na verbouwing 3.300,kostte. De journalen leren ons „wat een veel omvattenden werkkring een scheepsgezaghebber niet voor niets mocht hij ziclf „schipper naast God" op zijn schip noemen! toen ten dage eigenlijk had. Niet alleen had hij voor de navigatie en de veiligheid van schip en lading te zorgen, maar eigenlijk was hij gezagvoer der, supercarga, cargadoor en scheepsagent tegelijk." Het schip „De Zeeuw" werd in de jaren dertig van de vorige eeuw uit de vaart genomen. IN het „Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letter kunde", 1960, afl. 1, heeft dr. P. J. Meertens een in het rijksarchief in Zeeland aanwezige brief van Cats aan Johan de Brune uitgegeven. De brief, gedateerd 29 september 1656, is een antwoord op een verzoek van de raadspensionaris van Zeeland Johan de Brune een lofdicht te schrijven voor zijn „Bancket- werck van goede gedachten". De geestkracht van de bijna 79-jarige Cats is nog ongebroken, getuige zijn feilloos citeren van een epigram van Thomas Morus, dat hij in zijn jeugd had gelezen. (afgesloten l december 191

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1960 | | pagina 43