14
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
zou voor regionale televisie in een half uur
per dag kan al veel worden gedaan een
arbeidsveld liggen."
„Behalve het „regionaal eigene" zal
ook en vooral het „regionaal levende" de
sociaal-economische problematiek bijvoorbeeld
aandacht moeten krijgen. In dit opzicht
dient men regionale radio en regionale televisie
vooral te zien als vormen van „public service
broadcasting", van dienstverlening. Door te
refereren aan de herkenbare regionale pro
blemen kunnen nationale en later Europese
problemen duidelijker worden gesteld."
Er zijn in Nederland thans twee regionale
omroepinstituten: de Regionale omroep Noord
en Oost (R.O.N.O.), die uitzendingen ver
zorgt voor de provincies Groningen, Friesland
en Drente, alsmede voor de regiones Twente,
Salland en de Achterhoek; de Regionale om
roep Zuid (R.O.Z.), die programma's verzorgt
voor de provincie Limburg. Zelfstandig zijn
deze instituten niet. Zij ressorteren rechtstreeks
onder de Nederlandse radio unie. Een merk
waardige situatie, omdat de N.R.U. een over
koepelingsorgaan van zo genoemde vrije om
roeporganisaties is, die zich stuk voor stuk in
hun programmabeleid richten naar levensbe
schouwelijke, c.q. politieke normen. Hoewel
de N.R.U. beschikt over enkele programma
organen (orkestapparaat, hoorspelkern, disco
theek, muziekbibliotheek, geluidsarchief), ver
zorgt zij zelf geen programma's. De regionale
omroepen, organisatorisch N.R.U.-filialen,
doen dit wel. Het zijn bovendien geen „deel
organisaties", zoals de omroepverenigingen,
maar organen die zelfstandig voor zover
de organisatorische, financiële en technische
afhankelijkheid van Hilversum dit toelaat
programma's verzorgen, waarin alle facetten
van het regionale leven (cultureel, sociaal, po
litiek, religieus) tot uiting komen. De taak
van de veelzijdig samengestelde raden van ad
vies van R.O.N.O. en R.O.Z. is officieel de
commissaris voor programmazaken van de
N.R.U. terzijde te staan in zaken, de pro
gramma's betreffende. Bovendien vigeert nog
steeds de bepaling, dat de regionale omroepen
niet mogen uitzenden op tijdstippen, waarop
via een van de Hilversumse zenders „princi
piële uitzendingen" worden verzorgd. Dit wil
tussen half zeven en half acht, de tijd die zich
voor regionale uitzendingen als supplement
op de „nationale" programma's der omroep
organisaties het beste leent, nogal eens ge
beuren.
Uit deze feitelijke gegevens kan men con
cluderen, dat van autonomie bij de regionale
omroepen nauwelijks sprake is. In principe
is dit een weinig gelukkige situatie. Formeel
zou men kunnen stellen, dat zij toch juist
een voorbeeld te zien geeft van centripetaal
regionalisme. Dit begrip heb ik echter bewust
niet in politiek-organisatorische maar in cul
turele zin willen gebruiken. Uitgangspunt
dient te zijn het initiatief van, de activiteit in
de regiones, die hun bijdrage leveren tot het
nationale geheel.
Merkwaardig is de situatie vooral als men
haar projecteert tegen de achtergrond van het
Nederlandse omroepbestel: de omroeporgani
saties immers vertegenwoordigen stuk voor
stuk slechts een deel van ons volk. Telt men
deze delen bij elkaar op, dan is de som kleiner
dan het gehele volk; niet alleen numeriek
maar ook gemeten naar levensbeschouwing en
politieke keuze. Dit is het grote principiële
tekort van dit veelal als democratisch geprezen
bestel. De regionale omroepen echter worden
geacht de totale bevolking van een streek, in
haar volledige geschakeerdheid, te presenteren.
Zij zijn afhankelijk van een stichting in welker
bestuur uitsluitend vertegenwoordigers van de
omroeporganisaties ziting hebben.
De strenge curatele waaronder de regionale
omroepen staan was tot op zekere hoogte ver
klaarbaar in een tijd waarin Nederland slechts
de beschikking had over twee middengolf
lengten. Het gereedkomen van het fm-net
dat door de regionale zenders al geruime tijd
wordt gebruikt heeft dit motief doen ver
vallen. Hierop en op de mogelijkheid, c.q.
wenselijkheid van regionale televisieprogram
ma's kom ik in het laatste deel van deze be-