Uren met Kees
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
C. Verkerk
UKENT ze wel, mijn vrienden van de waterkant. Maak maar eens een strandwandeling:
in het voorjaar of in het najaar, 's zomers of 's winters. Loop van Scharendijke naar
Renesse, van Wissenkerke naar Colijnsplaat, van Breskens naar Nieuwvliet; waar u
ook wandelt in Zeeland: langs de stranden, de havens, over de slikken en schorren, boven
op die machtige dijken, langs de kanalen of nog liever langs de zee altijd staan daar die
stoere figuren zonder zich te verroeren naar het topje van hun hengel te kijken. U vindt ze op
elk paalhoofd, bij iedere strekdam, bij elke sluis of afwatering, overal waar maar ooit een vis
zou kunnen langs zwemmen. Ze staan er in de brandende zon, in de bolle herfstwind, in de
mist, in de sneeuw en in de bijtende vrieskou. Ze komen als de dag nog maar net is aan
gebroken of ze spannen hun tuig in als de meeste mensen naar bed gaan en daar staan ze
dan uren en uren, of ze zitten zomaar op de glooiing met de rug tegen een paal, zo maar
niks te doen, wachten of de schar wil bijten, kijken naar de zee, luisteren naar de rollende
stenen in de altijd bezige branding. Een schip, dat vlak langs komt, een paar op bliek jagende
meeuwen, de knipperlichtjes van de boeien en als het donker wordt de lichtstriemen van de
vuurtorens, het groen en het rood van de uitvarende vissersvloot. Het zou een leven kunnen
duren
NATUURLIJK, ik wil u alleen vertellen over echte vissers, niet over toeristische vissers.
Daartoe behoort die man die u vast kent, die zondags zijn stationcar vollaadt met
vrouwen, kinderen en hengels en dan naar het strand rijdt. Maar hij haat het strand,
hij kan niet tegen stilzitten. En daarom vist hij, met drie of vier hengels tegelijk en aan iedere
lijn vijf haken (dan kun je d'r twintig tegelijk vangen). Dan heeft hij tenminste wat te doen:
wormen aanrijgen, ingooien, opdraaien, krabben eraf halen Nee, deze man is geen echte
visser, hij staat daar niet uit hartstocht, hij staat er uit verveling. Trouwens, de echte visser
herkent u aan zijn kleren, die de kleuren hebben aangenomen van de naaste omgeving: ze
zijn door en door nat geweest van de regen, doordrongen van opwaaiend stuifzand, uitge
beten van het zoute stuifwater. Er zit hier en daar het groen aan van paalhoofden, het slijm
van die paling van acht ons van vorig jaar september en het bloed van die tong op één van
de hoofden voor Westkapelle, die haast niet van de haak te krijgen was. En mocht u ze ooit
tegenkomen, het zijn de zuiverste, de fanatiekste sportvissers die er zijn, die mannen met een
luisterrijke vispet op, waarop een liefdevolle vrouwenhand de naam van de plaatselijke visclub
heeft geborduurd.
IK wil er eerlijk voor uitkomen en ik ben er erg trots op: Aan het begin van mijn loopbaan
als sportvisser staat een man, wiens naam door iedere visser in Zeeland en zelfs daarbuiten
met de diepste eerbied wordt uitgesproken, een man die meer heeft bijgedragen tot mijn
algemene vorming dan welke wijze lessen van welke wijze mensen ook. Enkele van de meer
ontwikkelde lezers zullen zijn naam al zachtjes voor zichzelf uitspreken, nog voor ik die
heb neergeschreven, en zij vergissen zich niet: het is Kees. Trouwens, een vergissing is op dit
gebied beslist niet mogelijk. Zelfs een buitenstaander zal, als hij langs één van Zeelands
20