No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT stranden wandelt en daar de voorname, maar ingetogen silhouet van Kees ziet afsteken tegen de grijze lucht en de grauwe zee, direct beseffen dat dit niet zomaar een visser is. Maar laat ik bij het begin beginnen. IK had die vakantie mijn intrek genomen in één van die zomerhuisjes van twee bij drie meter, groengeverfd en een gegolfd plaatijzeren dak, die hoe langer hoe meer het Nederlandse duinlandschap gaan karakteriseren. Tweemaal in de week kwam de vrachtrijder uit Mid delburg een bus kersverse zagers brengen, zodat me een machtige visvakantie te wachten stond. Nu ligt er halverwege Oostkapelle, waar ik was, en Domburg, achter het bos, door het vroon en even die prachtige duinen over, één van de beste visplekjes van Walcherens noordkant. Daar werden in die tijd zeebaarzen gevangen van legendarische afmetingen: vijf pond, zes pond, door Kees zelfs één van dik zeven, onder getuigen gewogen, gemeten en gefotografeerd. Er bestaat zelfs een gipsafdruk van. TOEN ik er die allereerste morgen aankwam, stonden er drie mannen te vissen, maar er waren zeker een kleine twintig toeschouwers, die zich allen op zeer gepaste wijze op de achtergrond hielden. Van één van hen ving ik voor het eerst de naam Kees op, en daar stond hij, als een gewoon man bij zijn bakje wormen. Hij haalde er een zager uit, die de allure had van een klein soort ratelslang. Maar de meester keek niet eens naar het dier, noch naar de haak. Het leek of de worm vrijwillig die haak inslikte, goed ging zitten en de rest van zijn lange lijf amputeerde, waarmee de andere haken voorzien werden. Onder deze lichte bezigheid kenmerk van het meesterschap: bekijkt u maar eens een zager! staarde Kees weemoedig haast naar een vast punt ergens in zee. Ik wist toen nog niet wat dat te betekenen had, maar zijn supporters mompelden: „Daar zwemt er één, hij voelt het! Ik kon mijn ogen niet van Kees afhouden, die plotseling weer bij de pinken kwam, met een man haftig gebaar zijn hengel greep en het water inwaadde. Hij droeg lieslaarzen en een water dichte broek van zeildoek, die iets onder zijn armen met een zware riem zat dichtgesnoerd. Hij liep zo ver het water in tot hij nog net niet ging drijven, maakte een paar driftige zwiep- gebaren met zijn hengel en het werplood suisde door de lucht: vijftig, zestig meter, en dan die heerlijke, zachte plons van een loodje dat in het water valt. Met beheerste stappen waad de Kees weer terug naar het droge, de hengel losjes over de schouder, steeds maar draad vierend. Wij zwegen eerbiedig. Moet ik u nog zeggen hoe ik de worm aan mijn haakjes wurmde, mijn kousen en schoe nen uitdeed, mijn hengel van bijna acht gulden greep en mij gereed maakte voor mijn in- worp? Ik voelde alle blikken in mijn rug boren, ik legde mijn ganse ziel in die worp, scha kelde al mijn spierkracht in, maar kwam niet verder dan een meter of dertig. Ik zette mijn hengel neer, draaide de lijn strak en toen zag ik dat Kees me bemoedigend en ook gerust gesteld aankeek. Die zal ze niet vangen, dacht Kees. En de meester heeft gelijk gekregen, tot op de dag van vandaag. OOSTKAPELLE was een heerlijke plaats om te vissen, en dat is het nog. Haast iedere dag ging ik er heen en bijna altijd ontmoette ik daar Kees en enkele van zijn hoofd stedelijke visvrienden. Kees kwam altijd op hetzelfde tijdstip. Zodra het laatste eb- golfje de achtste paal van het hoofd, geteld van de kop, niet meer omspoelde, kwam Kees over de kam van de duinen gestapt. Nooit eerder, maar ook nooit later. De waterstaat con troleerde in die dagen zijn tabellen voor hoog- en laag water aan het tijdstip waarop Kees in Middelburg zijn huis verliet, en dat geschiedde met zo'n stiptheid, dat deze instantie nooit genoodzaakt is geweest deze tabellen te herzien. Ik liep Kees meestal enkele meters tege- 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 21