ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
kende figuur in de socialistische beweging in
Zeeland in de jaren negentig. Toen hij als
25-jarige jongeman in 1892 in Middelburg
kwam wonen, had hij al een veroordeling we
gens belediging achter de rug en was hij als
ongewenst vreemdeling al uit België gezet.
De „Sociaal Democratische Bond" stelde hem
als propagandist in Middelburg aan, maar
aangezien hij daarvan niet kon leven, begon
hij in de Herenstraat een socialistische boek
handel annex sigarenwinkel. Van der Veer
was een buitengewoon actief man; hij organi
seerde overal in Zeeland vergaderingen, waar
hij door zijn welsprekendheid en zijn slag
vaardigheid in het debat volle zalen wist te
trekken. Hij had een krachtig stemgeluid en
sprak met een voor een Nederlands spreker
ongewone gloed. Bovendien richtte hij in april
1893 „De Toekomst" op, een socialistisch
weekblad, eerst voor Zeeland en westelijk
Brabant, maar al spoedig alleen voor Zeeland.
Hij redigeerde het alleen en schreef het ook
nog vrijwel alleen vol. Al in zijn tweede jaar
bereikte het een oplaag van 1400 exemplaren;
daarvan namen Middelburg en Vlissingen er
elk meer dan 300 af, Goes 160, Ierseke meer
dan 100 en Westkapelle, Heinkenszand, Aar
denburg en Hoek elk enkele tientallen. „De
Toekomst" werd al spoedig de schrik van de
burgerij; Van der Veer nam geen blad voor
zijn mond, wanneer het de bestrijding van mis
standen betrof en hij begreep dat persoonlijke
aanvallen op bekende personen zijn lezers
meer zeiden dan een algemene bestrijding van
abstracte begrippen. Het socialisme zocht en
vond zijn aanhang nog vooral onder de minst
ontwikkelden, en het moest de ongekunstelde
taal van het proletariaat spreken, wilde het
verstaan worden. Processen wegens belediging
bleven dan ook niet uit. Al in het eerste jaar
beschuldigde hij graaf W. A. van Lynden, de
bewoner van het slot „Ter Hoge", van heling
van een diefstal, die door zijn broer zou zijn
gepleegd. Van der Veer werd tot zes maanden
gevangenisstraf veroordeeld en behield die
straf ook na zijn verdediging in hoger be
roep door mr. Troelstra.
In een openbare protestvergadering naar
aanleiding van dit vonnis, op 9 april 1894,
kwam de jonge student in de theologie Gerard
Wisse (1873-1957), die in Middelburg woon
de, in debat: ongetwijfeld een daad van zede
lijke moed, die dan ook indruk maakte op
het gehoor.
Van der Veer ging de gevangenis in en
P. A. Moritz, caféhouder in het „Gentsch
Bierhuis" op de Turfkaai, waar de socialisten
samen plachten te komen, nam zolang het re
dacteurschap van „De Toekomst" waar. Toen
hij weer vrij kwam, ontpopte hij zich meer en
meer als een aanhanger van de weerloosheids
gedachte van Tolstoj, die omstreeks 1895
vooral onder een aantal jonge Friese predikan
ten ingang begon te vinden. In 1896 bracht
hij deze denkbeelden althans op één punt in
de praktijk door op principiële gronden schut
tersdiensten te weigeren. In een brief aan
Herman Snijders, commandant van de Mid
delburgse dienstdoende schutterij, legde hij
verantwoording af van zijn spectaculaire daad.
Hij schreef dat hij weigerde, een medemens te
doden en dus ook om te leren schieten, „want
men leert den soldaten toch het schieten niet
alleen daarom, dat zij de takken of de blaren
der boomen leeren raken." Op de eventuele
tegenwerping dat de schutterij immers in
hoofdzaak bestemd was om de orde te hand
haven, repliceert hij als volgt:
Mijnheer de Commandant, heerschte er in
onze Maatschappij werkelijk orde, ware de
organisatie van den Staat gezond, vonden er
met andere woorden in onze maatschappelijke
toestanden niet zulke hemeltergende wanver
houdingen plaats, zoude men niet dulden, dat
de een van honger sterft, terwijl de ander zich
in overvloed baadt, dan zoudt Gij mij zien in
de eerste geleden van degenen, die deze orde
helpen handhaven; de op dit ogenblik bestaan
de zoogenaamde orde te helpen handhaven,
zulks weiger ik beslist. Waarom, mijnheer de
Commandant, zouden wij elkander wederkee-
rig zand in de oogen strooien! Wij beiden,
toch, weten zeer goed wat de handhaving der
tegenwoordige orde beteekent, het is de be-