No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Europa. Het tegenwoordige Zeeland werd toen
één groot uitgestrekt waddengebied.
Bewoning was dus alleen mogelijk op de
hooggelegen zandgronden, dus eigenlijk alleen
in de zuidelijke gedeelten van Zeeuwsch-Vlaan-
deren. De gemiddelde juli-temperatuur liep in
de loop der eeuwen zelfs nog iets hoger op
dan nu. Eindelijk, een 2500 jaarv. Chr. ging de
zeespiegel langzamer stijgen en de bodem min
der dalen. De invloed van de zee verminderde.
Natuurlijk ook door de eeuwenlange sedimen
tatie.
Sommige deskundigen nemen aan dat reeds
een 6000 jaar v. Chr. zich iets ten westen van
de huidige kust in Zeeland, brede strandwallen
hadden gevormd, (geen duinen), waarop tussen
3000 en 2300 v. Chr. het „oude duinland
schap" ontstond. Bewoning was toen dus ook
daar mogelijk.
De tegenwoordige Zuid-Hollandse en
Zeeuwse eilanden (met het westelijk gedeelte
van België) vormden toen een bijna volledig
van de zee afgesloten, zeer uitgestrekt haf
waarin op vele plaatsen een dikke laag veen
ontstond, het zogenaamde oppervlakte-veen2).
Hieruit zou in latere tijd veel zout worden
gewonnen (zoutbarnen) zowel door de vroe
gere bewoners, de Kelten, als door de mensen
die in de middeleeuwen hier woonden.
AAN deze veenvorming kwam pas een
einde doordat het niveau van de zee
weer ging stijgen ten opzichte van het
land 3), waardoor niet alleen grote stukken
van dit veen onder water werden gezet maar
er ook brede en diepe geulen in werden uit-
geschuurd. De Nederlandse deskundigen heb-
hen deze relatieve zeespiegelstijging (300 of
200 v. Chr. tot 50 na Chr.) de naam „vroeg-
romeinse transgressie" gegeven. De Belgische
deskundigen noemden haar „Duinkerken I"-
transgressie.
Johan Picardt schreef in zijn boek „An
tiquiteiten" in 1660 hierover:
„Eenige hondert jaren voor de Geboorte Jesu Christi
heeft over al dese Landen gegaen eene ongehoorde
afgrijslijcke Sundtvloedt en Tempeest, en wiert ge-
naemt de Cimbrische Diluvie, onderspoelende alle
de Landen, tevoren gespecificeert in welcken men
Veenen vint. Hoe veel ontallijcke menschen nu,
door dese ongehoorde Watersnoodt en Tempeest,
verdelght zijn, sulcks kan men lichtelijck afnemen
uyt de grootheydt des Landts, 't welck deze Water-
vloedt verdroncken heeft
Opnieuw vormden zich daarna duinenrijen.
Deze noemt men „middeloude duinen". In
de tijd dat de Romeinen deze streken bezet
hielden, was er op de, door de langdurige
sedimentatie bij vloed niet meer overstroomde
gebieden weer bewoning mogelijk, evenals na
tuurlijk op de hoge pleistocene zandgronden
en de achter de duinen gelegen gebieden. Dit
is door Trimpe Burger duidelijk aangetoond
o.a. in Ouddorp-Goeree 4).
Hij is van mening dat Ouddorp, Domburg
en Aardenburg waarschijnlijk romeinse, mili
taire steunpunten zijn geweest. Professor dr.
J. Mertens heeft reeds door middel van op
gravingen bewezen dat Oudenburg (België)
zéker een romeinse vesting is geweest. Waar
schijnlijk in combinatie gebruikt zowel door
de zeemacht als door de landmacht der Ro
meinen.
Na de Romeinen stijgt opnieuw de zee
spiegel en wordt een groot gedeelte van Zee
land, met uitzondering van de hoge zand
gronden, overstroomd (plm. 300 tot 700 na
Chr.). Dan volgt weer stilstand of zelfs re
gressie van de zeespiegel met als gevolg land-
aanwinst. Ook vormen zich nu weer duinen,
de z.g. „jonge duinen" omstreeks 850 na Chr.
Maar opnieuw stijgt nogmaals het zee-niveau
(11e en 12e eeuw na Chr.). Weer overstro
mingen.
Maar dan begint de Zeeuw zijn eerste dijken
aan te leggen en komt de mogelijkheid zich
teweer te stellen tegen dit natuurgebeuren. Een
harde en moeizame, vaak hopeloze strijd. Dijk
doorbraken, zowel oeverval als stormgeweld
blijven dit gebied tot nu toe bedreigen. Zal
de relatieve stijging van de zeespiegel eindelijk
ophouden? Zullen de Deltawerken voorgoed
zekerheid voor veilig wonen brengen? Alleen
de toekomst kan het leren.
39