ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
Fig. 9. Gallische „maai-machine". Zoals veelvuldig geschiedde werden twee handelingen
van dezelfde persoon op één afbeelding weergegeven.
ne, de zuidwesthoek aan de Belgische kust, de
woonplaats van Morini of Menapiërs was, is
nog steeds in discussie. Waar ook de bewo
ning van West Zeeuwsch-Vlaanderen door
Morini of Menapiërs een omstreden vraag
stuk was, werd tijdens de opgravingen in
Aardenburg aan het opgegraven Keltische aar
dewerk voorlopig de naam „Vlaams-romeins"
gegeven.
Caesar beschrijft het gebied tussen de
Schelde en de kust als een moeilijk begaanbare,
moerassige streek. De voornaamste arm van
de Schelde was toen de Striene, die te zamen
met de Maas in zee stroomde. De rapporten
van Caesar zijn echter niet altijd geheel be
trouwbaar. Te veel gekleurd vaak. Om een
voor hem zelf gunstige beoordeling in Rome
te verzekeren. Het is begrijpelijk dat Caesar
in zijn rapporten de bevolking in Vlaanderen
en Zeeland als barbaren beschrijft. Voor de
Romein was elke vreemdeling een barbaar. De
Menapiërs waren bovendien in vele opzichten
veel minder beschaafd dan de Kelten die in
Gallia-Celtica of in de vruchtbare streken
van België woonden. Ze waren immers de
armste stam der Kelten, de enigen die geen
eigen munt sloegen.
Wat de landbouw betreft waren de Kelten
zeker verder dan de Romeinen. Terwijl die
nog slechts een primitieve ploeg gebruikten,
hadden de Kelten een ploeg die niet alleen
sneed, maar ook de zode omkeerde. In zware
grond werd die ploeg soms getrokken door
vier ossen. Ze hadden reeds een soort maai-
machine om het graan te oogsten figuur 9).
De Romeinse landbouwkundige Paladius
schreef hier een heel verhaal over waarin on
der meer staat:
„De os (of de ezel) loopt met deze wagen dwars
door de oogst. Alle aren worden gegrepen door de
kleine tanden waarvan de kar is voorzien. Ze
worden afgetrokken van het stro wat op het land
achterblijft. De aren stapelen zich dus op in de
bak van de kar. De ossendrijver, die achteraan
loopt, regelt de loop van de kar, hem omhoog of
omlaag brengend al naar de hoogte van het graan.
Men heeft niet meer dan enige uren heen en weer
lopen nodig om de gehele oogst binnen te halen."
Ook Plinius (omgekomen bij de ramp van
de Vesuvius 79 na Chr.) verschaft ons schrif
telijke gegevens inzake het boerenbedrijf in die
tijd waaruit blijkt dat de landbouwmethoden
in Italië, achterlijk waren vergeleken met die
hier werden toegepast. De Kelten pasten na
melijk reeds wisselbouw toe en bemestten hun
land met kalk, as, mest of mergel. De mergel,
die klei en koolzure kalk bevat, werd door de
Morini uit Engeland gehaald en hier aan de
landbouwers verkocht. Plinius schrijft dat
deze mergel de grond tien tot vijftig jaar
vruchtbaar hield.
Ook op andere gebieden waren de Kelten
eerder voor dan achter vergeleken bij de Ro
meinen.
De officiële overname van de gallische
lengte-eenheid voor wegen „leuga" (2,222
km) door de Romeinen bewijst dat zij het reeds
aanwezige wegennet van de Kelten gebruikten.
46