Zeeuwse kroniek ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 wel van v.h.m.o. als u.l.o leerlingen zal aan trekken. Daar staat tegenover dat bij combi natie van scholen voor de verschillende af delingen de opheffingsnormen worden gehal veerd (in plaats van gesteld op 75 °/o, als in het vorige wetsontwerp), zodat in Zeeland door combinatie van scholen waarschijnlijk steeds aan opheffing is te ontkomen. VOOR Zeeland ziet het nieuwe wetsont werp er dus veel beter uit dan het oor spronkelijke, daar juist voor bedreigde onderwijstypen de normen zijn verlaagd. De verbetering schuilt niet alleen in deze ophef fingsnormen, maar eveneens in de hantering ervan. In de eerste plaats zullen de normen pas worden toegepast, als de volgens de wet in te stellen schooltypen een volledige cursus periode achter de rug hebben, dat wil zeggen over een jaar of tien. In de tweede plaats zal de nodige soepelheid betracht worden en zal in het bijzonder de afwezigheid van scholen van gelijke soort en richting in de omgeving een belangrijk argument vormen voor hand having. Daar in het wetsontwerp juist voor de gemeenten beneden 50.000 inwoners de normen zijn verlaagd en bovendien op de sociale en culturele betekenis van de scholen voor hun omgeving uitdrukkelijk wordt ge wezen, zijn in dit opzicht de bezwaren van Zeeuwse en andere zijde gehonoreerd. Een belangrijk bezwaar blijft wel, dat de zeer hoge normen die voor oprichting van een school gelden, zijn gehandhaafd. Dit kan bij voorbeeld op Tholen een moeilijkheid gaan vormen. Wel belooft de Minister ook hier enige soepelheid. Zonder twijfel betekent bet nieuwe wets ontwerp in vergelijking met het oorspronke lijke voor Zeeland een belangrijke vooruitgang. Gezien de veranderingen in de normering en ook gezien de argumentering daaromheen, zal de aandrang vanuit Zeeland, die behalve van het genoemde departement ook van het pro vinciaal bestuur is uitgegaan, hierbij gewicht in de schaal hebben gelegd. Mede in verband met de achtergrond van economische ontwik keling, waarvoor de aanwezige onderwijsvoor ziening van primaire betekenis is, is dit een gelukkig verschijnsel. M. P. de Bruin Het gevecht tegen de dragline. VERNIETIGING van cultuurbezit door draglines is ernstig, maar aan de dragline méér rechten toekennen dan aan de levende Mens, is een mis daad!" Aldus de exclamatie van de heer H. J. Verhagen, hoofdredacteur van „Westerheem", orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Weste lijk Nederland, in de in december 1960 gezamenlijk verschenen nummers 9-10. Men kan deze uitspraak vinden in zijn bespreking van het programma van het Tweede Nederlands Oudheidkundig Congres, begin januari gehouden onder het motto: „Trek der vol keren - 8000 jaar verkeer". Terloops zij meegedeeld dat één van de onderwerpen ging over verdwenen Zeeuwse vissersschepen. Verhagen schrijft in verheven termen over het nut van de beoefening der oudheidkunde en vraagt zich af of de overheid van dit belang wel voldoende door drongen is. Thans is de toestand zo dat kleine groepen zonder voldoende uitrusting en met zeer beperkte mid delen met de moed der wanhoop aan het „schatgraven" zijn. Er valt niet te ontkennen dat de amateur-archeo logen bijzonder verdienstelijk werk hebben gedaan. We denken hierbij aan de ontgraving van de Waterpoort te Hulst, waaraan Brand in het laatste jaarboek van „De Vier Ambachten" een artikel heeft gewijd. Om de dragline evenwel te beschouwen als de draak die Verhagen als een moderne St. Joris wil bevechten, is wat men tegenwoordig pleegt te noemen: de zaak wat overtrekken. We weten wel dat voor de archeo logen bijzonder interessante terreinen door draglines zijn geëgaliseerd zonder dat men hen geraadpleegd 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 60