61 No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT heeft. We weten echter ook dat een goedgezinde aannemer drie dagen wachtte zonder dat hem een cent vergoeding werd uitbetaald. Voor een aannemer is het snel werken een eerste vereiste. Vindt men belangrijke fundamenten of bewoningsresten en de aannemer is bereid de archeologen hun gang te laten gaan, dan zal men hem een behoorlijke vergoeding moeten geven. Gemeentebesturen zitten soms ook in een dwangpositie, wanneer b.v. rioleringswerken snel tot uitvoering gebracht moeten worden. Men kan dan soms heel moeilijk de amateur-archeologen en zelfs de pro fessionelen hun gang laten gaan, ondanks belangrijke vondsten. We zijn het met Verhagen eens dat de beoefening der oudheidkunde een opbouwende en culturele „hob by" is, maar dat deze wetenschap in nood is, een hoogstaande vrijetijdsbesteding in gevaar is, een stuk Nederlandse èn Westeuropese cultuurbeleving beknot wordt als gevolg van economische factoren, dat is ons te veel van het goede, of beter, van het kwade. Wij geloven dat er bij velen belangstelling is, maar we huiveren als „bij velen een ware hunkering aan het ontstaan is om het contact met dat verleden weer op te nemen." Het lijkt ons het beste dat bij belangrijke vondsten zo snel mogelijk diverse instanties worden ingeschakeld, maar deze instanties moeten dan ook op de hoogte zijn van het belang van de archeologie. Dan kan het niet meer voorkomen dat provincie en gemeente een subsidie afwijzen voor het conserveren van b.v. de „Hellenburg". Maar dan moet ook de Zeeuwse afdeling van de archeologische werkgemeenschap reclame voor de zaak maken en niet de indruk wekken van een lief hebberij van een „kleine groep snuffelaars" om met Verhagen te spreken. Tot troost kunnen wij hieraan toevoegen, dat Staats secretaris Scholten in antwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Peschar heeft verklaard, dat indien de ontwerp-Monumentenwet kracht van wet zal heb ben verkregen, terreinen van betekenis voor de weten schap ingeschreven kunnen worden in de registers van beschermde monumenten. Het ging hier om het ma chinaal vergraven van een nederzetting van de Hil- versumcultuur (we dachten in eerste instantie aan de radio) te Den Haag. Dit betrof een bronstijdcultuur, afkomstig uit Zuid-Engeland. Het vergraven was een gevolg van een vervelend misverstand. De gemeente was van goede wil Submarine archeologie. IN „O.T.A.R.", december 1960, heeft A. G. Beijne over de meerdere „Brittenburgen" en de relatieve bodemdaling van Nederland geschreven. Vorige zomer hebben amateur-kikvorsmannen vergeefse pogingen gedaan de juiste ligging van de vermaarde „Brittenburg" bij Katwijk aan Zee vast te stellen. Dit staal van submarine archeologie heeft door allerlei oorzaken geen bijzonder goede pers gehad. En terecht. Halbertsma, hoofdambtenaar bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, heeft in ,,Elseviers Weekblad" van 28 januari 1961 zakelijk betoogd, dat deze dienst te weinig mensen in de strijd met de tijd in het veld kan brengen. Nu men denkt ook in Zeeland te gaan duiken naar b.v. de resten van de „Nehalennia"-tempel bij Dom burg is het wel gewenst de zaak degelijk op te zetten. Men zal er goed aan doen met diverse officiële in stanties contact op te nemen met name met de Studie dienst van de Rijkswaterstaat te Vlissingen, die wat het onderwateronderzoek betreft ervaring heeft. Het zou ons niet verwonderen dat deze dienst ook om andere redenen belang in dit onderzoek zal stellen. Archeologie in nieuw land. VAN der Heide heeft in de 9e jaargang van de „Berichten van de Rijksdienst voor het Oud heidkundig Bodemonderzoek" enige technische bijzonderheden meegedeeld over oudheidkundig bodemonderzoek in nieuw land. De opmerkingen in dit artikel zijn ook voor Zeeland van belang, omdat wij hiermee o.a. in het kader van het Deltaplan te maken krijgen, hoewel het areaal aan nieuw land niet bijzonder groot zal worden. Op het ogenblik lenen de verdronken landen van Reimerswaal en Saaftinge zich slechts voor oriënterende verkenningen, uitge voerd bij lagere waterstanden. Hij spreekt de wenselijk heid uit „dat men bij voorbaat bij grotere landaan winningsobjecten of ook bij waterstaattechnische wer ken, die de mogelijkheid voor oudheidkundig bodem onderzoek scheppen, hiermede rekening houdt." Als hoofd van de archeologische afdeling van de Wieringermeerdirectie mag Van der Heide bij uitstek deskundig heten. Behalve de methodes van onderzoek geeft hij ook praktische wenken. Van belang is een organisatie „die snelle berichtgeving omtrent vondsten mogelijk maakt opdat deze eventueel direct in het veld op hun betekenis kunnen worden gewaardeerd en de bodemkundige situatie tevens ter plaatse kan worden opgenomen." We lazen met instemming dat snelle berichtgeving ook vaak wenselijk is „omdat aannemerswerkzaamheden niet te lang kunnen worden stopgezet en omdat het veelal onmogelijk is uit tech nische en financiële overwegingen een bepaald object lange tijd open te laten liggen." Zou het geen taak zijn voor een van de te vormen commissies van het Zeeuwsch Genootschap om samen met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek op dit ter rein voorbereidend werk te doen? Luchtfotografie en archeologie. AAN luchtfoto's bestaat, zowel bij de vaklieden als bij de lokale onderzoekers, de amateurs, een snel toemende behoefte als hulpmiddel bij de beoefening der oudheidkunde", aldus M. van Noordennen in de al eerder genoemde aflevering van „Westerheem". Het primaire doel van de nagenoeg loodrecht naar beneden gemaakte opnamen is de re gistratie van een groot aantal details, nodig om een kaart te construeren. „In de schaal 1 20.000 vormen zij de basis voor de vernieuwing en bijwerking van de topografische kaartbladen; zij worden in diverse grotere schalen gemaakt, om er kaarten en werktekeningen uit te construeren voor de voorbereiding en uitvoering van een ruilverkaveling, een kadastrale hermeting, voor aanleg van nieuwe wegen, voor rivierverbetering,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 61