Dialoog met Zeeland
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
D. A. de Graaf.
INDERTIJD stelde ik aan de lezers van het
Z.T. de franse symbolist Gustave Kahn
voor die in de Revue Blanche (tweede se
mester van 1896) een artikel aan Walcheren
gewijd heeft. Ik trachtte daarbij mij reken
schap te geven van wat het symbolisme en
speciaal een symbolistische visie op Zeeland
inhoudt.
Welnu, dezelfde dichter, vriend van de on
langs vanwege zijn 100ste geboortedag her
dachte Jules Laforgue, heeft een gedichtje op
Zeeland geschreven dat men eer een stem
mingsgedicht dan een symbolistische schep
ping kan noemen en waaraan hij de titel „Dia
logue en Zélande" heeft gegeven.
Men ziet hier hoe in het algemeen een
Fransman de Zeeuw van 1896 zag te zamen
met onze grootouders. Er is sprake in van een
nieuw of vernieuwd carillon, maar aangezien
geen der Zeeuwse carillons op het einde der
vorige eeuw vernieuwd of gerestaureerd werd,
weet ik niet op welk stadje het gedicht slaat
wellicht maakt Goes het meeste kans, waar
het carillon in 1887 met zes klokken (door
Severinus van Aerschodt te Leuven gegoten)
werd uitgebreid. Weliswaar was het klokken
spel sinds 1884 niet meer bespeeld, maar wel
licht maakte men zich in die tijd de illusie
dat het weldra weer in gebruik genomen zou
worden hetgeen pas na een algehele res
tauratie in 1913 zou plaats vinden
Maar afgezien van deze kleine misvatting
moet men deze visie op het Zeeland van om
streeks de eeuwwisseling zeer geslaagd of lie
ver suggestief noemen. En in zoverre betoont
Kahn zich ook hier een echte symbolist voor
wie immers dichten in feite een soort sugge
reren is.
Men oordele zelf waarbij men de Hol
landse termen als een pittige saus kan be
schouwen die dit Zeeuwse gerecht nog authen
tieker maken:
Bonjour mynheerbonjour myffrau.
La bière a pati de l'orage
Aujourd'hui le vent a fait rage
Le Chariot rouge des Trois-Rois
Est venu ce matin si froid
Aussi l'ai-je vu repartir
II était dix heures, je crois.
Dimanche on se mariera.
Nous verrons les beaux bijoux d'or.
Le nouveau carillon tintera,
Nous irons voir, myffrau
Mynheer, a l'auberge on dinera;
On tuera poulets, agneaux gras.
Mynheer, irez-vous ld-bas
Oui, peut-être bien, myffrau.
Mynheer, le temps est triste encore.
Myffrau, le temps est au froid
L'orage fait vrai tort a la bière.
Tiens void sur une civière
Le vieux maqon du quai, voila
Ce qu'on lui prédisait tant.
11 était vieux, bien vieux, mynheer.
Un bapteme, un enterrement.
Le fossoyeur est vieux, myfrau
Donnez-moi une chope de bière.
Les belles roses qu'avez la, myffrau
C'est le voiturier des Trois-Rois
Qui les apporta, mynheer,
La bière est bonne, malgré l'orage.
Ah! qu'importe l'orage au sage?
Adieu, mynheer, adieu, myffrau. (1)
In mijn vorige artikel (zesde jaargang, num
mer 6) noemde ik de dichter van deze gemoe
delijke „stemmingsallee" als eerste franse dich
ter die na Victor Hugo onze provincie be
zocht heeft. Dit nu is niet geheel juist: reeds
in 1887 deed de populaire voordrachtskunste-
76