No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
naar en dichter Jean Aicard bij zijn bezoek
aan Holland, in 1887, ook Zeeland aan en met
enkele dichtregels heeft hij in zijn aan Hol
land gewijde brochure onze provincie vluchtig
vermeld. Na hem verscheen een andere Sym
bolist op het toneel, de als auteur van Bruges-
la-Morte (1892) bekend geworden Georges
Rodenbach (18551899), die in 1893 door
Zeelands schoonheid en met name door de
Zeeuwse schonen tot een dichtbundel geïnspi
reerd werd, die hij de curieuse titel van
„Voyage dans les Yeux" gaf
HET is leerzaam de verschillen op te spo
ren tussen de twee grote naamgenoten,
die volstrekt geen familie van elkan
der waren: Georges en Albrecht Rodenbach.
De eerste volbloed vertegenwoordiger van het
decadente Frankrijk, de tweede held van her
rijzend Vlaanderen. Toch was ook het Frank
rijk van het „Fin de Siècle" in zekere zin een
herrijzend Frankrijk waarin nieuwe krachten
zich lieten gelden, niet alleen die van het
late Romeinse Imperium, maar ook die van
de barbaren die het grote Rijk ten val brach
ten en van wie het mystieke latijn afkomstig
is waarin menig geniaal vers in lang vervlo
gen eeuwen geschreven werd. Een Vlaming
onderging zijdelings deze mystieke invloed: de
veertiende-eeuwse mysticus Ruusbroeck. En zo
hebben wellicht de beide Rodenbachs toch nog
een gemeenschappelijke voorvader
Niet alleen om zijn evocatie van Brugge,
ook om zijn merkwaardige, verdroomde dicht
bundel „Règne du silence" verdient hij ver
meld te worden als een schilder-met-woorden
van Vlaams stedenschoon die op litterair ge
bied een tweede Matthys Maris genoemd mag
worden.
Was Albrecht de protégé van een ouder
letterkundige, Hugo Verriest, Georges mocht
zich in de gunst van de leider der franse
symbolisten verheugen: Stéphane Mallarmé,
op wiens welhaast legendarisch geworden
„Mardis", in de Rue de Rome gehouden, hij
een geliefde gast was.
De delicate lettré G. A. van Hamel, inder
tijd hoogleraar in het Frans te Groningen, die
Rodenbach in Parijs meermalen ontmoet
te en er soms zijn disgenoot was, heeft hem
als het ware met een impressionistisch pa
let aldus geschilderd:
Het is niet alleen, zoals een Parijsch journalist
opmerkte, omdat zijn oog wat heel blauw, zijn snor
wat heel blond, en zijn jas van ongewone lengte is,
dat Rodenbach in die Parijsche omgeving anders is
dan een ander. Wel heeft hij zijn land verlaten,
maar dat land vervolgt hem op den vreemden
bodem. En hij doet geen enkele poging om aan
zijn vervolger te ontkomen. Hij vermeit zich in
de geweldige obsessie van ,,Bruges-la-Morte" en
tracht, met een talent dat zijn effecten zorgvuldig
berekent, ook den lezer te overmeesteren door de
hypnotiseerende vizioenen van een stille, oude
Vlaamsche stad, vol kalme grachten en eentonig
klokgelui, of van de hagelblanke kap der bleeke
Begijnen.
Aldus luidt de karakteristiek uit het jaar
1895, toen de uitgebeelde nog in leven was.
Maar na diens dood geeft deze verfijnde ken
ner van het Frankrijk uit het „fin de Siècle"
een echt portret, dank zij een nog geslaagder
poging de trekken van deze verfranste Vla
ming vast te leggen:
In den dagelijkschen omgang leek Georges
Rodenbach toch nog wel iets geheel anders dan de
blonde Vlaming. In den Parijschen dandy,
die met zorg elke bijzonderheid van zijn toilet wist
te kiezen, in den onvermoeiden causeur der Parij
sche salons, die telkens door een nieuw idee licht
en frischheid gaf aan oude vragen, die geen „pre
mière" in de Parijsche Schouwburgen verzuimde,
in dien geestigen drukken gastheer, die de
grootmeesters der kunst, een Goncourt, Daudet,
Rosny, Mallarmé, Besnard om zijn tafel wist te
vereenigen, of u tot een eenvoudiger maaltijd uit-
noodigde met Chéret, Lévy-Dhurmer, Marcel
Schwob en een paar jonge, aankomende dichters,
werd ge zo niets gewaar van het zacht-weemoedige,
het mysterieuse, het overgevoelige dat, een blanke
avondnevel, geruischloos opzweeft uit zijn verzen.
Als Van Hamel in een korte samenvatting
van zijn poëzie zegt dat Vlaanderen hieruit als
het ware verrijst: „een rustig en fijn poëtisch
visioen, door stille schemerluchten overscha
duwd, door wijdend maanlicht in bleek luister
gehuld", dan denke men hierbij aan sommige
etsen van Matthys Maris, als men leest van
77