No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Les coureurs des cótes volètent incertains Entre l'herbe perlée et l'algue, Entre les rivages et les sentiers en flaques, Dans l'infini vague de la lande et du lac(4) Met „Mademoiselle Mary de Komar" zal wel een Marietje Koman bedoeld zijn die met een meer symbolistisch, men zou zeggen Ver- lainiaans gedicht werd bedacht: een „zee stukje" waarvan speciaal de aanhef heel zan gerig klinkt: La mer, cotte vert sombre La mer, rubans bien blancs, Coquette sous l'ombre D'un ciel menagant. Des nues noires poursuivent Les gais flocons blancs. Une lune massive Indique son masque blanc. Des neiges se colorent Encore d'un sourire blanc Au ciel que dévorent Des monstres géants Het einde is van een welhaast Heiniaanse, sinistere humor: Et la mer jéline La mer en cotte verte Un instant coquète Sourit et cdline. Puis dêchaine sa tourmente blêmc Autour des barques qu'elle aime Qu'elle aime dis join tes Pleines de mains jointes. (5) Geen wonder, zal men zeggen, bij deze vriend van de franse Heine, wiens vroege ge dichten verzen bevatten die een supplement van het Buch der Lieder schijnen te vormen. Beiden, Laforgue en Kahn, waren scheppers van het vrije vers en men ziet dat deze dichtvorm wonderwel in staat is het grillige zeeuwse land weer te geven. En zou het bevrijde vers niet het land dat zich eertijds van de zee bevrijdde het beste kunnen bezingen? VERTALING DER CITATEN 1. Dag mijnheer, dag mevrouw. Het bier heeft van de donderbui geleden -Wat gaat vandaag de wind te keer! De drie rode kronen-wagen Kwam vanmorgen met de kou Ik zag hem dan ook weer vertrekken Als ik het wèl heb, was 't op slag van tienen. Zondag heeft er bruiloft plaats Gouden juwelen zullen we zien. Het nieuwe klokkenspel zal klinken Mijnheer, in de herberg wordt gegeten: Kippen, vette lammeren zal men slachten. U gaat er toch zeker heen, mijnheer? O ja, dat kan best zijn, mevrouw. Mijnheer, het is nog somber weer. Het wordt koud, mevrouw. Het onweer heeft het bier geen goed gedaan. Kijk, de oude metselaar wordt begraven. Men had 't hem altijd wel gezegd. Hij was heel oud, heel oud, mijnheer. Een doop en een begrafenis. De doodgraver is oud, mevrouw. Geef mij maar gauw een pinte biers. Wat mooie rozen hebt u daar, mevrouw. Het is de vrachtrijder der Drie Kronen Die ze ons bracht, Mijnheer. Het bier is goed, ondanks de donderbui. Ach, wat kan de storm de wijze schelen? Vaarwel, mijnheer, vaarwel mevrouw. 2. Er zijn ogen die uit de Poolstreek komen. Waar men, zonder wegen, zich een weg baant naar het onbekende; Andere, op dorpsavonden, vol rook, Als vogels met ontvederde vleugels overvliegen, Waardoor hun blik bij tijden klagelijk wordt; Weer andere hol: het is de invloed van de tijd Als van hun ziel de zee met doffe golfslag kabbelt, Worden verfrist, bewegelijk als het water, Eb en vloed van trage blik, waarin een parel wentelt! 3. O ogen! Aller ogen! wat al spiegeling na de dood! Al wat beklijft van bloed van vallende avond, Kansels waarop elke ondertrouw wordt afgekondigd, Verblijf van nevels, elke herfst. Ogen! waar alle streving kruist en samenkomt, Vensters der eeuwigheid, vredig einde. Het al komt samen bij dat raam van paarlemoeren vlees. Levende spiegels waarin zich 't Al herschept. 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 15