Zeeuws prentenboek
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
op grond van betrouwbare gegevens Willem Beukels-
zoon de uitvinder van het haringkaken noemde.
Het is toch geen geringe zaak 1. dat zovele binnen-
en buitenlandse geschiedschrijvers de opkomst van de
republiek in verband brengen met de roem van het
naar het recept van Willem Beukelszoon bewerkte
produkt; 2. dat de uitvinding in de leerboekjes van de
vaderlandse geschiedenis wordt vermeld; 3. dat de
roem van het produkt zelfs wordt bezongen in ove
rigens zo dorre wetsartikelen (1818), nog wel in be
woordingen die doen denken aan de wijze waarop een
koopman zijn waar aanprijst.
Geheimzinnigheid
Met deze is nogal eens de draak gestoken. Het is
alsof G. K. van Hogendorp dit eveneens doet in zijn
advies op de ontworpen Visserijwet 1818, wanneer hij
schrijft: „Betreffende het geheim der bereiding is het
zeker, dat onze reeders Duitschers in hun dienst nemen.
Die keeren 's winters tot hun haardsteden terug en wat
belet hen om dat zoogenaamde geheim aan onze mede
dingers mede te deelen?" Reeds in 1555 was de
methode Willem Beukelszoon in het buitenland geen
geheim. Bij de oprichting in dat jaar en bij de her
oprichting in 1770, 1814 en 1872 van de haringrederij
in Embden, wordt de ondernemers gedecreteerd, dat
zij de haring zullen bewerken „genau nach hollan-
discher Art".
Maar, goed kaken vereist niet alleen kunde en vinger
vlugheid, doch ook een bijzondere inspanning. Kaken,
direct na het zware werk van het binnenhalen van de
vleet, valt niet mee. Zelfs hoeveelheden tot 200 kantjes
ca. 160.000 haringen werden op de dag van de
vangst nog gekaakt. Onze vissers zagen niet daartegen
op, anderen wel. En de gevolgen?
1. De Engelsen, die alle haring aan de wal kaken,
dus wanneer deze dood is, zeggen nog in een ver
slag van 1885: „dat de Hollanders die op zee hun
haring bewerken voortdurend hun handel zien uit
breiden, daar hun waar, als verser bewerkt, meer
gezocht wordt. Alhoewel wij moeten toegeven, dat
het onmogelijk is ons systeem van visserij en be
werking te veranderen".
2. Op de Duitse loggers werd de vangst, zo deze maar
even belangrijk was, gesteurd, om later, op dagen
dat weinig werd gevangen, aan boord te worden
gekaakt, of aan de wal. Gevolg o.a., dat het Duitse
bedrijf, gesteund door aanzienlijke subsidies en be
schermende rechten ten belope van tenminste de
aanschaffingskosten der schepen plus vistuig, kwijn
de, nauwelijks op de been kon blijven, terwijl in
dezelfde periode (1872-1913) het Nederlandse be
drijf uit eigen middelen de vloot kon uitbreiden van
350 tot 750 schepen.
3. Opmerking in een Frans verslag van 1888: „De
Franse visserij gaat achteruit. Men kaakt steeds
minder. Wat moet dus van de kwaliteit over
blijven!"
4. Scheveningen en Katwijk: In 1857 verkregen deze
plaatsen na eeuwenlange strijd het zo fel begeerde
kaakrecht. Maar dat werk viel tegen. De vissers
hadden, zoals in sommige verslagen wordt opge
merkt, er geen zin in. En zo gebeurde het, dat van
1857-1867 nog niet 1 °/o van de vangst door hen
op zee werd gekaakt. Maassluis en Vlaardingen
daarentegen ca. 98 °/o.
1) Kaak in de betekenis van ton vindt men eveneens terug in:
„aan de kaak stellen", oorspronkelijk „op de kaak (de ton)
stellen". Kaggi, Oud-Nederlands, cag, (Engels) klein vat;
nog heden voorkomende in keg, het kleine J/l6 vat; nu nog
worden elk seizoen tienduizenden van deze vaatjes onder de
benaming van keg naar de Verenigde Staten en Canada geëxpor
teerd.
-) Zoals bij de groene, nu licht gezouten haring van het laatste
schot; voorheen de zeer dure, zeldzame „Bootsmansharing" die
inderdaad groen van kleur was.
3) De Duitsers gebruiken gaarne het woord „kehlen"; een m.i.
duidelijke begripsomschrijving.
Zoals o.a. nu nog te zien aan de vorm van de in viswinkels
verkrijgbare gestoomde makreel.
5) Wie van de visserij-deskundigen weet heden, na ca. 80 jaar,
precies in welk jaar de puntbreels werden uitgevonden?
43, 44 en 45.
Toen het landbouwbedrijf nog boerenhand-
werk was zonder tractoren en combines,
maakte de Walcherse plattelandsbevolking
van het binnenhalen der koolzaadoogst een
feestelijk gebeuren.
Het dorsen geschiedde op een grondzeil van
formidabele afmetingen, zaadvloer of zaad-
denne genaamd.
Inlegsters brachten de zaadstruiken aan,
draagsters sjouwden ze in een linnen kleed
naar de zaaddenne. Aanlegsters legden de
struiken met een houten hark op rij, vier man
dorsten. Achter hen stond de pluimgraaf of
88