No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT de Fransen? En zo niet, zouden die, als ze hem aanhielden, het met hem eens zijn, dat hij vrij was, of hem mogelijk als deserteur tegen de muur plakken? Hij overschreed de grens niet. Hij keerde zich om, keek eens in het rond. Daar zag hij boven het geboomte uit de wieken van een molen draaien. En hij was molenaarszoon! Hij op de molen toe! „Dag baas Of hij ook een molenaarsknecht kon gebruiken. Dat trof prachtig en zo vond hij, in Duitsland dus, werk als molenaar. Hij bleef er negen maanden. In het Gulikenland, zei mijn grootvader. Dan, in 't vroege voorjaar van 1814, komt er een man op de molen, die met Job een praatje maakt. „Zo zegt hij, ,,je bent hier geen landsman, dat hoor ik aan je spraak. Waar kom je wel vandaan?" „Wel", antwoordt Job, „dat kan ik je nu wel zeggen, maar dan weet je nog niets!" „Nou", de ander weer, „dat kon je wel eens meevallen. Zeg het maar eens!" „Welnu dan, ik ben Nederlander, kom uit de provincie Zeeland. Daar ligt geen land meer achter!" „Van welk eiland?" „Van Schouwen-Duiveland!" „Welke gemeente?" „Oosterland!" „Hm! Oosterland! Daar kom ik elk jaar." En hij noemt de namen van de voor naamste boeren: Bouman, Flohil, Zeijler. Job staat perplex. Wat 'n wonder! „En de molenaar? Ken je die?" „Zou ik niet? Ik ben wel op de molen ge weest!" Welk een samenloop van omstandigheden. D:e man dan, een Duitser, die zo goed op Oosterland thuis was, bleek iemand te zijn, die elke zomer met zijn zeis op de rug, heel Noord-Brabant doorwandelde, om op Schou wen-Duiveland voor de boeren het gras te maaien voor de hooibouw. Zo'n Hannekes- maaier dus, waarover Justus van Maurik in dertijd zo aardig schreef. „Of hij", vroeg Job, „plan had deze zomer weer naar Schouwen te gaan?" „Bij leven en welzijn zeker!" zei de man. „Of hij dan eens een brief wilde meenemen voor de molenaar op Oosterland?" „Met alle plezier!" De hooimaand kwam; de man kwam. De brief ging mee, kwam aan zijn adres. De molenaar las hem, stapte er mee naar de burgemeester, toen maire genoemd. Deze had er nauwelijks een oog in geslagen, of hij zei: „Als hij niet getekend heeft, kan hij komen!" (Weer dat tekenen dus! Geen deser teur?) De Hannekesmaaier nam het antwoord mee. Job zei zijn dienst op de molen op en stapte welgemoed Noord-Brabant door, naar Ooster land op Schouwen-Duiveland. Op Oud-Vossemeer gekomen, was zijn laatste cent gevlogen, zodat hij bij de molenaar aldaar geld moest lenen om zijn reis te kunnen vervolgen. Zo ging hij dus maar weer te voet het eiland Tholen door naar St. Annaland, vanwaar de veerman hem overzette naar de Boompjes ofschoon er geen enkele boom staat aanlegplaats aan de zeedijk, zo maar aan de steenglooiing, halverwege Zijpe en Viane. Laatste etappe: Boompjes-Oosterland. Thuis. Job Vijverberg stierf in 1846 als molenaar te Oosterland. RECTIFICATIE In mijn „Dialoog met Zeeland" staat een onjuistheid en de bekende Vlaamse letterkun dige Lode Bakelmans meldt mij daaromtrent het volgende: „Georges en Albrecht Roden- bach waren wèl familie. Albrecht schreef een frans sonnet wat hij „een fransche zonde" noemde aan zijn neef opgedragen." Waarvan hierbij gaarne acte. Dr. D. A. DE GRAAF 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 11