III ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 Aan het schrijven van rekeningen verspilde hij geen tijd; onvermogenden hielp hij gratis, de gegoeden schonk hij gelegenheid te tonen hoe groot, in louis d'or uitgedrukt, hun dankbaar heid was. De Parijse dagbladschrijvers gewaagden van zijn kunde, zijn noblesse, zijn trots. Zij noemden hem Monsieur Le Pouce. Na enkele jaren besloot Monsieur Le Pouce zijn arbeidsterrein te verleggen naar Wiesbaden en vandaar keerde hij in Holland terug. Plotseling vond men zijn naam in het gastenboek van het Badhotel op het eiland. De grote heelmeester behoefde maar weinig tijd om te ont dekken, dat het dorp een uitgelezen oord was voor de uitoefening van zijn praktijk. Voort aan verdeelde hij de twaalf maanden tussen Parijs, Wiesbaden en het dorp aan de Noordzee. Het laatste werd ten slotte zijn residentie. De beau-monde van Europa wist weldra de weg naar hier te vinden. ACOB MOENS had de opkomst van zijn geboorteplaats bewust meegemaakt. In zijn jeugd prijkte op het duin alleen maar het badpaviljoen van de heren uit de stad, het paviljoentje dat nu, anno 1889, was vervangen door een imposant bouwwerk met een belvédère voor de dames, een biljartzaal, een ontspanningslokaal met toneel. Moens had de graaf von Waldburg van jaar tot jaar iets kalmer door het dorp zien gaan, tot hij ten leste strompelde, nog steeds door zijn knecht gevolgd. Elke zomer hadden de dorpelingen naar het tweetal uitgekeken als naar een koppel zwaluwen; eindelijk vergeefs. Het fanfaregezelschap bewaarde nog een herinnering aan de graaf. Als bewijs van medeleven had deze namelijk een bijzonder kostbare dirigeerstok aangeboden, een stok uit ivoor gesneden, in geciseleerd zilver gevat. De muzikanten vertolkten hun dank met „Die Wacht am Rhein", uitgevoerd tijdens het laatste zomeravondconcert op de tent. Sindsdien rustte de stok in zijn voornaam foudraal, want hij was te zwaar om deugdelijk te zijn. Jacob Moens herinnerde zich de eerste steenleg ging van het Badhotel, nu ruim twintig jaar geleden. Hij kon precies zeggen in welke volgorde de duinvilla's waren verrezen, want op zijn drie dagelijkse gangen naar zee had hij de bouw van alle gevolgd. Met het dorp groeiden de bewoners. Sommigen wonnen aan gewicht, anderen aan gewich tigheid. De schoolmeester bijvoorbeeld, die vroeger hunkerend uitkeek naar het tijdstip van de slacht, was al lang niet kaal meer. Hij vond een passende bijverdienste als wisselaar van allerhande muntspeciën. Aan zijn woning prijkte een emaille plaat: „Geldwechsel, Change d'argent". Twee oude vrijsters, die tot voor enkele jaren verkleumden in hun onverdeelde boedel, verhuurden nu optrekjes aan mensen uit de burgerklasse. Buiten het seizoen leefden zij als prinsessen. Een grondwerker, uit een geslacht, dat sinds Adam met delven en spitten zijn brood had verdiend, was eigenaar van een groentewinkel geworden. Niemand had in de grofgebouwde jongen, traag van denken en lomp van bewegen, meer gezien dan een domme kracht, ge schikt om sloten te baggeren. Het bezit van een paar roeden land stelde hem in staat vroege aardappelen te leveren aan een gerenommeerd pension en toen de keukenmeid er naar vroeg ook wortelen, sperciebonen en zo meer. Hoe was die kleibonk in zijn voordeel ver anderd. Moens herinnerde zich hoe hij destijds zijn terugkeer uit de militaire dienst gevierd had. In café „Veldzicht" tilde de kerel een mudzak tarwe tussen zijn tanden van de grond en nadat hij alle wetenschap van commando's en hoornsignalen met bier had weggespoeld, trok hij zingend de polder in, waar hij inderhaast het contact legde voor een vroegtijdig 116

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 20