No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
lende vader. Maar neen, de toon en de stem weerspraken dat. Hij had de schoenen afgeleverd
en was langs een achterwegje thuis teruggekeerd. Daar vond hij moeder bezig met verstelwerk
en vader lag onderuitgezakt in een armstoel, de voeten op een bijgeschoven tweede. De platte-
buiskachel brandde, voor het eerst dat najaar.
Jacob voelde hoe de herfstfriste, die om hem was, door de kachelwarmte werd aangetast
en verdreven. Onzeker bleef hij staan in de buitenste lichtkrans van de lamp, om op moeders
bedrijvige handen geen schaduw te werpen. Vader dommelde weg, zijn zware ademhaling ge
leek een begeleiding van het peerketeltje, dat schriel een liedje zong.
Wat moest hij hier doen? Hij zei welterusten en klom het laddertje op naar de vliering.
De broer van zijn vader. Stel je voor. Vader net als hij een kind van moeder. Van moeder, die
drie jaar jonger was dan vader. Jacob had er in bed om liggen grinniken. De volgende mor
gen was hij het dwaze gezegde vergeten, maar toen hij een paar dagen later dezelfde jonge
kerels weer bij elkaar zag staan, passeerde hij aan de overkant van de straat, zo ver moge
lijk van hen vandaan. Ze zeiden mets, helemaal niets en toch wist hij in al die koppen de
zelfde gedachte aanwezig: de broer van zijn vader.
Jacob glimlachte om het kind, dat hij destijds geweest was. Er waren drie boekwerken in
huis: de almanak, de Getrouwe Leidsman voor Jongelieden en de bijbel. De almanak kon in
geen geval uitkomst brengen, maar de Leidsman, een present van de schoolcommissie voor
getrouw schoolbezoek misschien. Hij bladerde voorbij de Christelijke gebeden en het Volks
lied, voorbij de maten en gewichten, de wijze spreuken en de briefmodellen. Achterin stond
de stamboom der Oranjes. Daar vond hij de enigszins ongewone relatie, waarop meester wel
eens gezinspeeld had: een stadhouder trouwde met een Engelse prinses, die zijn nicht was. Zij
hadden eenzelfde grootvader. Nu ja!
Toen sloeg hij de bijbel op, Genesis. Hij zocht bij de oudvaderen en bij Noachs zonen, want
het moest wel iets zijn over bekennen en gewinnen. Maar de broer van zijn vader vond hij
niet. De raadselachtige woorden kleefden opeens aan zijn jongensziel, ze boorden in zijn
hersenen.
Mettertijd was hij achter hun betekenis gekomen. Een schandelijke, een onterende be
tekenis hadden zij.
De volstrekte afzondering begon later. Die was het gevolg van een bruiloft. Jacob was
er genodigd, jongeman van achttien. Het feest werd gevierd in ,,'s Lands Welvaren", 's Avonds
werd er gedanst. Jacob had vriendschap gesloten met een zusje van de bruid en huppelde met
haar door de volte. Toen dook opeens een verhit gezicht naast hun hoofden op. „Maar Mien-
tje", grapte de vent op bestraffende toon, „dans jij met Moens?" Hij had nog gedacht: waarom
wel met een ander en niet met mij! Vooruit, leve de pret. Maar even later passeerden zij weer
die rode kop aan de tapkast. Een hand legde zich om het toegewende oor van Mientje, want
voor Jacob was het zogenaamd niet bestemd, wat de smeerlap te zeggen had. Hij verstond het
heel duidelijk. Na de dans was hij vertrokken, haast onopgemerkt, want de stemming zat er
goed in bij de feestgangers.
De afzondering. Vrije wil of opgelegd lot? Moens wist het nog steeds niet.
119