Zeeuwse kroniek
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
iükslslrast, 5cmbur$
ten, „als het je schikt kom ik
Woensdag met de tram van
half twee uit Domburg tot
aan de ijsbaan." Dat moet
dan de ijsbaan aan de Nieuwe
Vlissingseweg geweest zijn.
Geen tram meer, geen ijsbaan
meer, althans niet ter plaatse.
L. W. de Bree
M. P. de Bruin
„Haring-oorlog"
IN de „Bijdragen voor de Geschiedenis der Neder
landen" (1960, pag. 221) sloot de redactie van
dat tijdschrift het debat tussen de heren G. Door
man en R. Degrijse, waarbij het begin van het
kaken en de figuur van Willem Beukels of Beukei
over de „s" hoeven wij niet te twisten in het
geding was. Zoals het meer gaat bij dergelijke debatten:
beide schrijvers zijn op hun standpunt blijven staan
en wij geloven niet dat de strijdbijl is begraven.
In een dergelijke stelling-oorlog graaft men zich
steeds dieper in de eigen posities, steeds nieuw mate
riaal verzamelend tot weerlegging van andermans en
versteviging van eigen standpunt. De leek in deze ma
terie, ook al is hij historisch geschoold, helt dikwijls
dan weer over naar het ene dan weer naar het andere
standpunt, al naar gelang er bressen geschoten worden
in de aangevoerde argumenten.
Toen wij de bijdrage van de heer A. G. Ligthart in
de vorige aflevering van dit tijdschrift onder ogen
kregen „werkzaam in vele sectoren van het visserij
bedrijf", dachten wij dat het reddend woord gesproken
zou worden door de practicus. Het heeft niet zo mogen
zijn. Doorman en Degrijse worden niet eens genoemd
en al zijn wij met Ligthart minnaar van „de frisse
lucht aan onze kusten", maar ons ex officio bezon
digend aan „de muffe sfeer der archieven", een wezen
lijke bijdrage tot het probleem heeft hij niet geleverd.
In 1956 begon Doorman, als technicus zeer geïnte
resseerd in het haringkaken en dus in Willem Beukels,
zijn aanval op Degrijse („Tijdschrift voor Geschiede
nis", 1956, pag. 371 e.v.). Uitvoerig behandelde hij
de werkwijze van het kaken en het wanneer en waar
om van deze kaakmethode, om dan Degrijse bestrij
dend tot de conclusie te komen dat de methode
vermoedelijk tussen 1315 en 1330 in Vlaanderen ont
stond. „In die tijd leefde in Biervliet een Willem Beu
kels en volgens een oude overlevering heeft een man
van die naam te Biervliet het haringkaken uitgevonden.
Er is geen reden die overlevering te verwerpen. Alles
in onderling verband ziende, acht ik haar overeenkom
stig de waarheid, hoewel zekerheid wel nooit zal zijn
te verkrijgen." De literatuurlijst van Doorman is in
drukwekkend.
Degrijse, historicus van de Vlaamse visserij, die zich
al meer dan twintig jaar met deze kwesties heeft be
ziggehouden, beantwoordde de aanval in de „Bijdragen
voor de Geschiedenis der Nederlanden" (1957, pag. 100
e.v.). Volgens hem is men met het kaken van de
Noordzeeharing omstreeks 1393 ongeveer tegelijk in
Vlaanderen, Holland, Zeeland, Normandië en Enge
land begonnen en de enige visser die met de invoering
van het haringkaken in Vlaanderen iets te maken kan
hebben gehad, is Willem Beukei van Hughevliet, een
verdwenen stadje dicht bij Biervliet gelegen. De kwestie
Beukei vindt hij van minder belang. Volgens Degrijse
tonen de maatregelen van 1394 af in de landen rondom
de Noordzee tegen het „onwettig" kaken van Noord
zeeharing aan, dat de zogenaamde Vlaamse uitvinding
ook elders had plaats gevonden en slechts op een na
bootsing van de Hanzeatische techniek neerkwam.
Doorman ging hierop in („Bijdragen", 1959, pag. 104
e.v.) met een brede aanzet over de middeleeuwse ha
ringvisserij. Zijn beschouwingen resumeert hij in een
zestal punten. Wij stippen hierbij aan dat volgens
Doorman het werkwoord „kaken" in het begin der
14e eeuw ontstaan en afgeleid is van het zelfstandig
naamwoord kaken in de betekenis van kieuwen, terwijl
Degrijse eenvoudig aanneemt: kaken in tonnen slaan.
122