No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Doorman handhaaft zijn mening over Willem Beukels van Biervliet en de datering van de uitvinding, een woord dat Degrijse niet wil gebruiken omdat het volgens hem gaat over het overnemen van een methode. Bij het sluiten van het debat stonden de standpunten nog even „scherp" tegenover elkaar. Intussen had Degrijse nog materiaal voor zijn stelling aangebracht in de Handelingen van de „Société d'Emulation" te Brugge (1958 en 1959). Wij moeten, naar ik meen, de waarde van het debat zoeken in het feit dat nieuwe gegevens over de haring visserij naar voren zijn gekomen. Nieuw materiaal over dit zo belangrijke bedrijf zullen we, n'en déplaise Ligthart, toch in de archieven moeten zoeken. Of men daarin de door hem genoemde prijscouranten zal vin den, waarin Willem Beukelszoon tot in lengte van dagen, aldus Ligthart, „vermeld zal hebben, dat hij alleen de fijnste kwaliteit leverde", betwijfelen wij. Wij zullen de haring er niet minder om laten smaken. Partij en factie. DE onlangs overleden historicus Sir Lewis Namier, die veel studie heeft gemaakt van vooral de parlementaire geschiedenis van de 18e eeuw, kwam op grond van een ontzagwekkende hoe veelheid materiaal tot de overtuiging „dat de toen malige partijen eigenlijk niet anders waren dan com binaties van los samenhangende en door plaatselijke omstandigheden beïnvloede facties, wisselend gegroe peerd rondom bepaalde leidende figuren." Namier vond navolgers, maar in 1957 werd de strijd aange bonden tegen deze school van „structure of politics"- historici. Dit soort specialisme met zijn analytische en anatomische methoden zou de lijn uit het verhaal ver loren doen gaan. Het verwijt en dit was wel het sterkste argument ging tegen de eenzijdige hantering van een overigens waardevolle methode. In Nederland was de heer D. J. Roorda met zijn dissertatie over de oproeren in 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties, in een beslissend stadium toen hij kennis nam van het werk van Namier. „Het was verrassend die merkwaardige verwantschap tussen deze conclusies (in zijn dissertatie) en die van de Engelsman te con stateren." Die merkwaardige verwantschap vloeit vol gens Roorda voort uit de rijpheid van de situatie en van de historici voor deze kritische, analytische en sceptische benadering van het materiaal. In een be handeling over partij en factie in de historiografie werd dan ook als slotstuk de discussie over Namier's „structure of politics"-methode uiteengezet. De schrijver wil er zich voor hoeden deze methode te eenzijdig toe te passen. De dissertatiea) van de heer Roorda, waarop hij 19 mei 1961 aan de Utrechtse Universiteit tot doctor in de letteren promoveerde, roert een aantal punten aan, die een nieuw licht werpen op het politieke leven van de 17e eeuw. Onder factie verstaat Roorda een groep plaatselijke in Holland en Zeeland vooral stedelijke machthebbers met hun onmiddellijke aan hang, terwijl met partij een politieke groepering wordt bedoeld, die zo groot mogelijke groepen van de be volking door een min of meer ideële binding bij de politiek van het gehele land tracht te betrekken. De schrijver „wil aannemelijk maken, dat de doorsnee regent sterker aan zijn factie dan aan zijn partij ge bonden was en dat de strijd der facties voor de 17e- eeuwse politiek van Holland en Zeeland meer typerend was dan de partij-tegenstelling." In het sociologisch getinte tweede hoofdstuk wordt de samenleving in de ban van de aristocratie getoond. Het Frans als taal van de toonaangevende kringen verscherpte de contrasten en verdiepte de kloof tussen de elite en de gewone man. De opvoeding van een jong mens van goede huize behoorde in Frankrijk vol tooid te worden. „Toenemende overdaad, toenemende verfransing kenmerkten de levensstijl van het patri ciaat." Toonaangevend werden Franse zeden en ge woonten. Hooghartigheid belette de groet van gewone burgers te beantwoorden. Moest naar de formulering van de middeleeuwen de regent behalve rijk in de eerste plaats wijs en „treffelijk" zijn, in de gouden eeuw begon men de regenten naar de grootte van hun vermogen te be oordelen. Enkele heren die hun carrière in armoe be gonnen, werden uitgescholden voor „kale neet" en „asbeer". De kostbare levenswijze bracht regenten, die van huis uit tot de burgerij behoorden tot omkoperij en corruptie, omdat ze hun stand wilden ophouden. „Vóór 1672 hadden de laatste democratische over blijfselen in het stadsbestel alle werkelijke betekenis verloren, als ze al niet volkomen verdwenen waren." Roorda haalt de uitlating aan van een Thools regent uit 1672: „Dat in alle regeringe faveur van eygen vrinden werd beooght, is notoir en oock natuurlijck. En als sulcks niet en geschiet in prejuditie van het ghemeen, is het oock niet ongeoorloft." Deze regent, één van de zeven Vrijbergens op een totaal van veer tien regenten ter plaatse, bedoelde met „vrinden" familieleden. De burgers van Tholen klaagden over deze hegemonie. Van een dergelijke familieclan naar de factie is maar één stap, omdat het familiebelang in de facties zeer sterk werkte. Heeft de burgerbeweging in het rampjaar 1672 nog enige successen geboekt? In Zeeland werd in 1673 de eis dat comptabele be ambten geen lid van de regering van stad of gewest mochten zijn bij Statenresolutie voor het gehele ge west aanvaard. „De Zeeuwse Staten namen bovendien allerlei papieren maatregelen ter beteugeling van de kuiperij." Maar: „het factiewezen, instelling voor in siders in de politiek, overleefde de crisis, werd er misschien zelfs door versterkt." Zelfs de bevrijdings proclamatie van 1813 beloofde nog dat alle aanzien lijken in de regering zouden komen en dat het volk op gemene kosten een vrolijke dag zou krijgen. Deze dissertatie die veel gegevens over het Zeeland van 1672 bevat, is zeer belangwekkend om haar pro bleemstelling. Zij brengt nieuwe bouwstenen voor de historie, die naar het woord van Geyl een discussie zonder eind is. Partij en factie. De oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland. Een krachtmeting tussen partijen en facties. Groningen 1961. 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 27