ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 Gemiddeld inko men per hoofd van de bevolking 1950 1955 Index 1955 (1950=100) Index t.o.v. Neder land Schouwen-Duiveland 1250 1960 157 115 Tholen/St. Philipsl. 1135 1680 148 98 Noord-Beveland 1291 1835 142 107 Zuid-Beveland 1132 1672 148 98 Walcheren 1175 1660 141 97 West Z.-Vlaanderen 1387 1844 133 10S Oost Z.-Vlaanderen 1243 1634 131 96 Zeeland 1209 1706 141 100 Nederland 1197 1707 143 100 Was het gemiddeld inkomen in 1950 in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen het hoogst, in 1955 is deze positie overgenomen door Schou wen-Duiveland, waar het gemiddelde in vijf jaar tijd wel zeer sterk is gestegen. Daaren tegen is het groeipercentage in Zeeuwsch- Vlaanderen gering geweest, hetgeen niet zo zeer aan lage inkomsten in 1950 als aan de hoge van 1950 moet worden toegeschreven. Dat 1950 met name in Zeeuwsch-Vlaanderen voor de akkerbouw een topjaar is geweest, zal hiervoor wel een belangrijke oorzaak zijn. Overigens was ook 1955 in deze sector niet onbevredigend. Moeilijker is de bijzondere positie van Schouwen-Duiveland in 1955 te verklaren. Een nadere detaillering doet zien, dat in alle Schouwse gemeenten het gemiddeld inkomen hoog was, evenals waarschijnlijk in alle be- staansbronnen. Over het algemeen vindt men in Nederland, dat het gemiddelde inkomen in de centra hoger is dan in het omringende verzorgingsgebied. Dit is ook in Zeeland het geval, doch de ver schillen zijn niet groot. In Goes, Middelburg, Oostburg, Terneuzen en Hulst ligt het in komen iets boven het peil van de streken waarbinnen deze centra gelegen zijn; in Zierik- zee is dit niet het geval, doch niettemin ligt het gemiddeld inkomen hier boven dat van de andere genoemde centra. Verband met bestaansbronnen. DE verdeling van de inkomens over de verschillende bestaansbronnen zijn slechts per belastingplichtige bekend en niet per hoofd van de bevolking. Niettemin is het verband tussen de hoogte van het inkomen en de bestaansbron duidelijk waarneembaar. Het blijkt, dat de voorsprong van bepaalde delen van Zeeland zowel als het gunstige ge middelde voor de provincie als geheel is toe te rekenen aan de hoge agrarische inkomens. Het inkomen per belastingplichtige in de landbouw was in Zeeland in 1955 5.200, tegen 4.500,in Nederland; in West Zeeuwsch-Vlaanderen werd zelfs een bedrag van 6.400,bereikt. Terwijl in Nederland het gemiddelde inkomen van de agrarische be lastingplichtigen weinig boven het algemene gemiddelde uitkomt, is dat in Zeeland wel het geval. Dat 1955 een bevredigend jaar was voor de akkerbouwsector is al vermeld. Overigens past bij de interpretatie van deze gegevens enige voorzichtigheid. De landbouw wordt immers grotendeels op familiebedrijven uit geoefend. Doordat vele familieleden niet be lastingplichtig zijn door hun lage inkomen krijgt het bedrijfshoofd veelal een onevenredig grote portie, waardoor dus per belastingplich tige het gemiddelde inkomen stijgt. Het blijkt dan ook, dat het aantal belastingbetalers in de agrarische sector relatief gering is in verhou ding tot het aandeel van deze sector in de totale beroepsbevolking. Niettemin is het ge middelde inkomen in de landbouw hoog en dit vormt voor de Zeeuwse cijfers een belang rijke verklaringsgrond. Ongetwijfeld is dit mede veroorzaakt door de belangrijke afsto ting van arbeidskrachten die de landbouw de laatste jaren heeft te zien gegeven; mede door een afvloeiing van ruim 10 der agrariërs is het inkomen van de overblijvenden tussen 1950 en 1955 ongeveer op peil gebleven, al heeft het noch in Nederland, noch in Zeeland de groei van het totale gemiddelde helemaal kunnen bijhouden. Dat er in de landbouw rela tief weinig arbeiders werken speelt bij dit alles natuurlijk ook een rol. Nog gunstiger dan in de landbouw waren in 1955 de gemiddelde inkomens in de visserij. Per belastingplichtige lag dit in Zeeland op 6.500,in Nederland op 4.900,Hoe wel het aandeel van deze sector in het geheel 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 6