No. 4 ZEEUWS T IJ D 5 C H R I F T voordele der eigen ingezetenen onverpacht „waren gelaten". Een ander argument was dat bij K.B. van 26 augustus 1825 was bepaald: dat de Zeeuwse stromen zijn publiek visterrein, terwille van welk beginsel „zelfs ambachtsheren van hunne „regten op de visscherijen buitendijks zijn ontzet". Tenslotte waren er nog andere meer zake lijke bezwaren tegen publieke verpachting „omdat hierdoor wel het Domein geldelijk be voordeeld zou worden, maar de visschers van „beroep benadeeld, omdat particulieren die „over veel kapitaal beschikken kunnen, als- „dan in de gelegenheid gesteld worden alles te „huren 't geen misschien als geldbelegging „voordeliger zou zijn, maar ten prejudice van „velen die nu hun dagelijks brood op de Yer- „sche oesterbank verdienen". Het zou allemaal niet baten. Tegen het ad vies van het Bestuur, om de visplaatsen op de Yersekebank niet publiek te verpachten maar bij loting aan belanghebbenden in concessie te geven, besloot de Minister toch tot verpach ting. In de voorwaarden van verpachting werd o.m. bepaald dat deze ten overstaan van een notaris bij opbod zal plaats hebben voor een termijn van 15 jaar. Elke pachter was verplicht ten genoege van het Bestuur twee gegoede borgen te stellen. Op 6 mei 1870 vond te Tholen voor de eerste maal de publieke verpachting plaats van een geheelte van de Yersekebank. In volgende jaren werden steeds meer daartoe geschikte visplaatsen in de Zeeuwse stromen aan de publieke visserij ont trokken en verpacht. Wanneer men de ver pachte oppervlakte vergelijkt met de totale oppervlakte van de Zeeuwse stromen dan is dit slechts een gering percentage met als verre weg het belangrijkste gebied, de kom van dc Oosterschelde. Ondanks de bezwaren van het Bestuur tegen de verpachting van de visplaatsen, moet toch worden erkend dat deze de ontwikkeling van de oester- en mosselteelt in Zeeland sterk heeft bevorderd. Omdat de pachter gedurende een reeks van jaren de beschikking kreeg over een bepaald perceel kwam het resultaat van de meerdere zorg en arbeid die hp eraan besteedde hemzelf ten goede. Dit is van be lang omdat juist de oesterteelt een cultuur is die enkele jaren achtereen zeer veel zorg en arbeid vraagt. De produktie van oesters maar ook van mosselen in de Zeeuwse stromen steeg dan ook aanzienlijk. De verpachting van de visplaatsen bracht op haar beurt weer met zich mede dat politi oneel toezicht om de eigendommen (schelp dieren) van de pachters tegen diefstal te be schermen noodzakelijk was, anders zou de Staat kunnen worden aangesproken, wegens het niet te goeder trouw ten uitvoer leggen van de pachtovereenkomst. In 1877 werd voor deze bewaking een hoofdopziener aangesteld en er werd een stoomboot gehuurd voor sur veillance op de Zeeuwse stromen. Geleidelijk aan, al naar behoefte, werd dit toezicht uitge breid en verbeterd. De Staat als verpachter genoot grote be dragen door de verpachting der visplaatsen. Na aftrek van alle kosten bleef er een aan zienlijk bedrag als netto pacht over. De ontwikkeling van de oester- en mossel teelt bracht de behoefte met zich de taak van het Bestuur uit te breiden. Dit werd mo gelijk gemaakt door een K.B. van 1897 waar bij werd bepaald dat naast het beheer der visplaatsen het mede tot de taak van het Be stuur behoorde „de belangen der visscherij te be vorderen door het opsporen, bekend maken en helpen uitvoeren van elders tot stand ge brachte verbeteringen". EEN van de belangrijkste activiteiten van het bestuur om de belangen der visserij en speciaal de oesterteelt te bevorderen was het nemen van maatregelen om besmetting van de mens door het eten van oesters en mos sels te voorkomen. Speciaal de toenmalige Voorzitter Mr. A. J. F. Fokker heeft op dit gebied baanbrekend werd verricht. Wat was de eigenlijke aanleiding hiertoe? In het begin van deze eeuw hadden zich in Engeland enkele gevallen van typhus voor- 141

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 17