144 ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 met de herverpachting. Dit was een praktische maatregel; als men „van zijn perceel was af- geboden", was er gelegenheid dit schoon te vissen of de aanwezige oesters aan zijn op volger over te doen. De pachtsommen waarvoor bij de eerste publieke verpachting de percelen (5 ha. groot) op de Yersekebank werden gegund, waren nog niet bijzonder hoog. Het stond wel vast dat de geboden pacht sommen bij de herverpachting aanzienlijk zou den stijgen. In een van de verslagen lazen we over deze herverpachting o.m.: „er is de „laatste jaren in het oesterbedrijf behoorlijk „verdiend, zodat, ook al zijn de hersens koel, „het er warm zal toegaan". En het ging er op deze herverpachting, die maanden achtereen het gesprek van den dag was geweest in de havens, cafés en de huisgezinnen van Yerseke en enkele andere vissersdorpen, inderdaad warm toe. De tijden van de dwaze tulpen handel schenen te herleven. Alle pachters van de percelen die onder de hamer kwamen waren op de eerste herverpachting aanwezig en vele nieuwe gegadigden, maar ook specu lanten werden tot dit spectaculaire schouwspel aangetrokken. Er waren percelen gelegen op dat deel van de Yersekebank dat werd aan geduid met de reeds genoemde naam „De toren in het bosje" die vijfentwintig maal de oude pacht opbrachten. Een perceel van 5 ha groot werd verpacht voor 7000,een ander, even groot perceel zelfs voor 9000, (en wat voor guldens!) per jaar. Bij de her verpachtingen in volgende jaren ging het er niet minder warm toe. Op zichzelf was een verhoging van de geboden pachtsommen niet te verwonderen. Voor een oesterbedrijf is het kunnen beschikken over, wat men noemt goede zaai- en consumptiegrond een bestaans voorwaarde. Een bedrijf dat goede grond in pacht had en deze met veel kosten in cul tuur had gebracht moest het koste wat kost deze grond trachten te behouden en er liefst nog grond bijpachten, al was het maar voor „vrijdom". Goede oestergrond is echter schaars Op de publieke verpachting dacht men alleen aan bieden, het bedrag kwam er minder op aan, als men de percelen maar machtig kon worden. Daarom bood men tegen elkaar op alsof er alles te winnen en niets te verliezen was. De bieders van exhorbitante pachtsommen speculeerden bij hun bod bo vendien op een bepaling van de pachtvoor- waarden die het mogelijk maakte aan beta ling van deze hoge pachten te ontsnappen. De pachter had nl. het recht om de drie jaar het perceel in te geven en het tegen een lager maar ook wel eens hoger bedrag op nieuw in te pachten. Van deze gelegenheid werd veel gebruik gemaakt. DE publieke verpachting van de visserij percelen moge dan, oppervlakkig be schouwd, het meest eerlijke systeem zijn geweest om de beperkte oppervlakte voor de oesterteelt geschikte grond onder de vele ge gadigden te verdelen en het persoonlijk ini tiatief te hebben bevorderd, de bezwaren er tegen werden steeds groter. De hoogte van de pacht werd immers meer bepaald door finan ciële draagkracht, speculatie o.m. op de mo gelijkheid van onderverpachting, brutaliteit en soortgelijke factoren, dan door de werkelijke cultuurwaarde van het perceel. De gegadig den werden door de publieke verpachting tot biedingen verleid die bij een minder gunstige conjunctuur, onmogelijk konden worden op gebracht. Menig oesterkweker heeft dit aan den lijve ondervonden. Een en ander had meermalen ten gevolge dat rancune en onder linge veten op de publieke verpachtingen wer den uitgespeeld en in vele gevallen was het aanleiding tot onrust, beroering, wantrouwen en zelfs tot vijandschap tussen de kwekers onderling. De publieke verpachtingen duurden vrijwel steeds een gehele dag. Zij werden weliswaar in wat men noemde een koffiehuis gehouden, maar alcohol was blijkbaar meer in trek dan koffie en dit was niet bevorderlijk voor een nuchter, rustig, weloverwogen bod op de per celen die onder de hamer kwamen. In een op 23 april 1880 gehouden vergadering van het

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 20