No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT bestuur deed daarom een der bestuursleden het voorstel de verpachtingen niet meer in een koffiehuis maar in een gemeentehuis te hou den. Het voorstel had ten doel „het buiten de gelegenheid stellen van de pachters om zich „door misbruik van sterken drank te laten op- winden tot het besteden van sommen, die later lijken hunne krachten te boven te „gaan, en het bezwaar weg te nemen, dat ont- „staat door de onmogelijkheid waarin dik- „wijls de Voorzitter verkeerde om de nodige „orde en stilte te handhaven op ene plaats „waar jenever enz. aan de pachters verstrekt „wordt en de gemoederen zodanig in bewe- „ging brengt dat het soms onmogelijk is het „bod van de pachter of de stem van den af- roeper duidelijk te verstaan" Het voorstel werd afgewezen o.m. wegens gebrek aan zitplaatsen en gelegenheid om de kaarten van de te verpachten percelen „be hoorlijk te hanteren". Het bezwaar van mis bruik van sterke drank zou toch niet voor komen kunnen worden, omdat de pachters „zich in de nabijgelegen herbergen te goed zouden doen". Een overigens voor de hand liggend voor stel om tijdens de verpachtingen de verkoop van sterke drank te verbieden kon „als teveel bindend" evenmin genade vinden bij de vrij heidslievende bestuurders van die dagen. Een suggestie van de Voorzitter Mr. de Vulder van Noorden, om de verpachtingen in een kerkgebouw te houden „waar goede gelegen heid is om te zitten, als ook voor de crieer- der", werd als niet realiseerbaar van de hand gewezen. Men kwam tenslotte toch nog tot een besluit nl. om bij iedere verpachting de tegenwoor digheid van een paar politieagenten te verzoe ken om de orde te handhaven. WAREN de publieke verpachtingen dus niet bevorderlijk voor een rustige en gelijkmatige ontwikkeling van het oesterbedrijf, het stond evenmin vast dat deze in het belang waren van de Nederlandse Staat als verpachter. Door het steeds weer in geven en opnieuw verpachten kwamen de ge boden pachtsommen niet zonder meer in 's lands kas terecht. In 1885 werd de Yerseke- bank verpacht voor 388.334,en de Berg- sche bank voor 188.786,dus te zamen voor de kapitale som van 577.00,per jaar. In 1915, het laatste pachtjaar en eerste oorlogsjaar, bedroeg de werkelijk betaalde pachtsom echter slechts 215.000, Behalve de onzekerheid waartoe het stelsel van de publieke verpachtingen aanleiding gaf, had de oesterkweker nog met andere moei lijkheden te kampen. Het oesterbedrijf is nl. een bedrijf met bijzonder veel risico zowel wat de produktie o.m. door het optreden van ziekten en plagen, als de afzet betreft, met daarnaast het euvel van de felle onderlinge concurrentie met alle gevolgen van dien. Aan de hand van voorbeelden uit het ver leden willen wij dit illustreren. De jaren 1882 t/m 1884 waren goede jaren maar daarna kwam de terugslag. In 1885 was de prijs van eerste soort oesters 60,per duizend stuks om in het voorjaar van 1886 te dalen tot 40,niet door een veranderde conjunctuur maar door onderlinge concurren tie. Deze concurrentie werd elk jaar groter ten profijte van de veelal in het buitenland wonende afnemers. Het feit dat oesters alleen in Zeeland en met name vrijwel alleen in de Oosterschelde werden gekweekt, zodat men een soort monopolie had, althans kon hebben, kon de onderlinge concurrentie toch niet be teugelen. De wilde concurrentie bleef voort duren, mede in de hoop dat dan de pachten wel zouden verminderen. Tot op zekere hoogte was dit wel juist maar het kon toch onmogelijk een oplossing zijn om uit de impasse te komen. Tot overmaat van ramp volgde op deze ongunstige jaren de strenge winter van 1890, waardoor een groot deel van de aanwezige oesters verloren ging. Menig oesterkweker zag zijn bedrijf ten onder gaan, maar voor hen die zich staande konden houden brak een betere tijd aan. Met name profiteerden hiervan degenen, die het er op gewaagd hadden percelen van anderen over te 145

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 21