ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 schap geworden en onderscheidt het verzame len van planten in een herbarium zich gunstig ten opzichte van andere vormen van verzame len. Aanvankelijk bepaalde men zich in de flo- ristiek nog tot het opstellen van plantenlijsten in zuiver geografische gebieden. In de „Lijst van openbare en bedekt bloeiende vaatplanten in Zeeland" door de te Nieuwland wonende arts Walraven, worden 886 in Zeeland groei ende soorten vermeld. Dit was nog floristiek zonder meer, nl. het enkele vaststellen van de groeiplaatsen der soorten. Walraven heeft deze gegevens bijeengebracht uit de geschriften van Van den Bosch, uit eigen waarnemingen en uit inlichtingen van medewerkers, o.a. Lako, Frederiks, Brakman en Schipper. Omstreeks de eeuwwisseling werd door Goedhart en Jongmans een systeem opgezet, waarbij de verspreiding der plantensoorten werd ge noteerd op z.g. hoklijsten. Dit zijn lijsten, waarop de namen van bijna alle in Neder land voorkomende planten verkort zijn weer gegeven en gevonden planten met een potlood streep worden aangetekend. De „hokken" wer den op de topografische kaart van Nederland uitgezet en de verkregen gegevens van de lijs ten later op plantenkaartjes overgenomen. Daarvan kon dan de verspreiding van een bepaalde plant gemakkelijk worden afgelezen. Door deze werkwijze werd de beschikking verkregen over een schat van verspreidings- gegevens, waaruit bleek, dat verschillende de len van ons land opvielen door het samen voorkomen, andere juist door het ontbreken van een reeks van soorten. Op grond hiervan heeft professor Van Soest Nederland verdeeld in 11 plantengeografische districten, waarvan de grenzen zijn getrokken op de plaatsen waar de verspreidingsgrenzen van soorten samen vallen. Zeeland behoort in deze indeling voor het overgrote deel tot het Fluviatiele district, een kleiner deel tot het Duindistrict en een klein gedeelte langs de grens in Zeeuwsch- Vlaanderen tot het Vlaamse district. De ver scheidenheid der plantengroei in de onder scheiden gebieden draagt geen willekeurig ka rakter, maar deze zijn gerangschikt in de vege tatie op grond van hun geaardheid en van hun omgeving. Moerasplanten treft men niet op hoge duintoppen aan en zoetwaterplanten niet op de schorren. IK wil nu in het kort een beschrijving van de plantengroei in die districten geven en daarbij wijzen op de samenhang daarvan met andere factoren, zoals grondsoort, water huishouding en klimaat. Het analyseren van dit milieu en het registreren van de milieu factoren noemt men oecologie. Waar onder de heersende milieufactoren door de concurrentie strijd ten slotte een evenwicht tussen de con currenten bestaat is een grondslag voor de sociologie aanwezig. Omtrent de sociologie be staan reeds uitgebreide studiewerken en te Groningen heeft vorige maand een hoogleraar in de botanische oecologie zijn ambt aanvaard. Het Fluviatiele district omvat in Zeeland dus alle polders en ook de buitendijkse aan- slibbingsgebieden. Het staat onder invloed van de rivier de Schelde. Sedert de zee in de loop der eeuwen zo diep landwaarts is binnenge drongen, is daar echter niet zo heel veel meer van te bespeuren en worden de gronden en terreinen beheerst door de grote factor zout. Er komt in Zeeland weinig zoet water voor en de plantengroei is daarmee in overeen stemming. Er is wel een rijke flora met veel water- en moerasplanten, maar de langs de grote rivieren voorkomende stroomdalplanten, kenmerkend voor het fluviatiele aspect, ont breken hier. Het behoeft geen betoog, dat de zoutgraad in een ongeveer 400 jaar geleden van de zee afgesloten polder een andere is, dan op het buitendijkse schorre en op grond van het voorgaande kunnen dus op beide plaatsen ook geheel verschillende planten worden ver wacht. Tussen beide in bestaan vele over gangen. Op de schorren is het begin van de nieuw- landbegroeiing met zeekraal, vlotgrassen, mel den en ganzevoetachtigen algemeen aanwezig. Hierin komen ook zeldzame soorten als Ge lobde melde, Gesteelde Obione en Strandbiet 126

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 2