Wannes Montenari en het dwaallicht 133 No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT te hopen om te ondernemen, noch te slagen om te volharden." (litt. 11). Zo is het ook in Zeeland. Hoe zal het in de toekomst met de wilde flora gesteld zijn? Zal het zijn: „een kartelland van schorren om een grote tuin met bramen en distels" of: „een onvergankelijk land, waarin een wilde tuin waar duindoorn en de hoge vlieren wassen, met zicht op vroon van af 't begroeide duin en 'n rijke schat van land'lijke gewassen" zoals Jan Campert het voor ons zag. Het zal voor een deel van ons, Zeeuwen, afhangen of wij voldoende ondernemings geest en volharding kunnen opbrengen om het laatste te behouden; anders zullen wij zeker het eerste verwerven! Geciteerde litteratuur: 1. Verdoorn, F.: „Historisch Overzicht der Zeeuwse Floristiek". Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1927, blz. 69-84. 2. De Visser, A.: „De flora van de dijken in Zee land", „De Wandelaar in Weer en Wind", juli/ augustus 1954, blz. 158-161. 3. De Visser, A.: „Flora van Zeeland", „Zeeuws Tijdschrift" 1 (6), 1951, blz. 126-130 en 2 (1), 1951, blz. 14-21. 4. De Visser, A.: „De Zwarte polder, een natuur reservaat?", „Zeeuws Tijdschrift" 3 (1), 1952, blz. 13-17. 5. Walrecht, B. J. J.: „Het duingebied van Schou wen", „Zeeuws Tijdschrift" 6 (2), 1956, blz. 54 e.v. 6. Westhoff, V.: „Verspreidingsoecologisch onderzoek van zeldzame planten", „De Levende natuur" 61, 1958, blz. 193-202. 7. Mörzer Bruijns, M. F.: „Het Deltaplan en zijn gevolgen voor de fauna van het Deltagebied", „Natura", jrg. 55, 1958, no. 7/8. 8. Beeftink, W. G.: De betekenis van de natuurter reinen in het deltagebied voor de botanie", „Na tura", jrg. 55, 1958, no. 7/8. 9. Beeftink, W. G.: „De buitendijkse terreinen van de Westerschelde en de Zeeschelde", „Natuur en landschap", 11e jrg., 1957, no. 2. 10. „Verslag der Conferentie over natuurbehoud en recreatie op 27 november 1953". Uitgave Staats drukkerij Den Haag. 11. Westhoff, V. en van Leeuwen, Chr. G.: „De zwarte adem", „De levende natuur" 62, 1959, blz. 106-113. C. Verkerk JA, dat is altijd een merkwaardige geschiedenis met die dwaallichten. Dat heeft al menig Walcherenaar mettertijd ondervonden, want op dat eiland kwamen ze het meest voor. Het kon gebeuren dat je midden op de avond of 's nachts het moest natuurlijk donker zijn opeens een klein, blauwgroen lichtje voor je oeen zag zweven en wie je dan ook was of waar je dan ook was, je vergat alles, je ziel en je zaligheid, je vrouw en je kin deren, je akkers en je beesten, voor dat geheimzinnige lichtje. Dat moest en dat zou je dan hebben en je liep er achteraan door dik en dun, door weiden en over akkers en als het moest door sloten en vaarten. Er is er zelfs eens één geweest, het was een notaris uit Mid delburg, die zwom er het Veersche Gat voor over, van even boven Kleverskerke naar Kam perland, want daar vond een boer hem kort na het aanbreken van de dag, drijfnat en half bewusteloos. En dan moet je bedenken, dat die man daarvoor geen slag zwemmen kon. ZO'N dwaallicht koos meestal zijn slachtoffer onder mensen, die om de een of andere reden met een grote teleurstelling te kampen hadden, of en laten we daar nou maar eerlijk voor uitkomen die een beetje in de olie waren. En als zo'n dwaallicht je in zijn macht had, dan mocht je nog van geluk spreken als ze je de volgende morgen nog levend

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 9