169 No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT kan worden van in de voorgaande tabel in de linkerkolom opgenomen motieven. Die vrij duistere grondhouding stelt dan alles in de schaduw, is verantwoordelijk voor „boze" antwoorden op eenvoudige vragen. Wie het land heeft aan Zeeland zal zelfs het gras niet zo mooi groen vinden als elders, de hemel niet zo blauw, de provinciale kranten niet zo best of de meisjes niet zo mooi. Het verouderde beeld omtrent Zeeland. ZULK een irrationele houding zal voor buitenstaanders moeilijk te rubriceren zijn of te herleiden in een schema. Wij hebben trouwens voor onszelf al weinig in zicht in onze pro's en contra's. Een studie, zelfs een indringende als die van Boekestijn, blijft dan ook altijd nog aan de buitenkant, al graaft hij dieper dan anderen en vertegen woordigt ook die buitenkant een belangwek kend patroon van betrekkingen. Er is één element in het betoog dat in dit opzicht een kritische beschouwing verdient. In 1955 was er, ook bij de Zeeuwen, weinig vertrouwen in de toekomst van de provincie. Buiten de land bouw was er weinig dat perspectief bood. Lezingen over industrie-ontwikkeling waren zeer populair, maar weinigen geloofden er in. Het toerisme heeft sedertdien een drievoudige omvang gekregen. Dit alles heeft ook de on dervraagden parten gespeeld. Hun antwoor den moeten hierdoor zijn beïnvloed. Ook Boekestijn zal dit erkennen. Voor een bewijs voering in zijn trant levert hij zelf de bouw stenen. De auteur is naar hij meldt voor een „ver rassing" komen te staan (blz. 122 e.v.). Hij constateert een toenemende werkgelegenheid in de industrie en een afgenomen in de land bouw. Er zou dus onder de industrie-arbeiders wel minder migratie-animo bestaan, zo ver wacht hij. Het onderzoek leert echter het tegendeel! De fout die hij hier maakt is dat de industrie in Zeeland na de oorlog zeer weinig is uit gebreid. De bouwvakken, de verzorgende be drijven en de groep maatschappelijke diensten b.v. overheid, semi-overheid, sociale zorg zijn grotendeels verantwoordelijk voor de groei van onze belangrijkste steden. Wie zich dus op industrie-arbeid voorbereidde en daar in vooruit wilde komen was er in zijn hele houding gemeenlijk op berekertd Zeeland achter zich te moeten laten. De landarbeiders die hun vak in de steek lieten waren daaren tegen op de industrie aangewezen, maar kon den hun geboortegrond niet zo gemakkelijk in ruilen voor een vreemde omgeving, waarin hun hoofd én hun handen verkeerd stonden. Vandaar dat er zoveel mensen uit de Zak van Zuid-Beveland in Vlissingen werken. Dit is de verklaring van die „verrassing", maar waar het nu om gaat is, dat het beeld dat men van Zeeland heeft in belangrijke mate de opinie bepaalt. Schrijver merkt dit zelf ook op. „De inwoners hebben bepaald geen hoge dunk van de economische perspectieven in de streek" (blz. 119). „Men krijgt de indruk dat de perceptie van de economische vooruitzichten een belangrijke faktor zou kunnen zijn in het migratieproces" (blz. 120). Er is nog een „verrassing". Gehuwden hebben minder vertreklust dan ongehuwden. Dit komt volgens Boekestijn waarschijnlijk doordat zich onder de ongehuwden veel jongeren bevinden, die nog bij de ouders thuis zijn en nog in militaire dienst moeten. „Het is mogelijk dat pas na deze periode een meer definitieve keu ze voor de maatschappelijke carrière wordt gedaan, waarbij de mogelijkheden, die men buiten de provincie denkt te hebben sterker worden overwogen" (blz. 83). Hier is sprake van een irrationele invloed op de beeldvor ming, maar ook de ouderen hebben vage ach tergedachten omtrent carrièremogelijkheden. Boekestijn spreekt ook over de angst voor watersnoden. Zij hebben geen invloed op de vertreklust en dit wordt toegeschreven aan de geruststelling die van het Deltaplan uit gaat (blz. 118), Maar gaat er dan geen geruststelling uit van de nieuwe ontwikkelingsperspectieven van ZeelandTen slotte zij er nog op gewezen dat de auteur stelt dat het publiekelijk hame-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 17