ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
ren op het aambeeld van het woningtekort
door provinciale autoriteiten averechts kan
werken namelijk door het vertrek te stimule
ren (blz. 128). Het zij zo, maar ook hier blijft
de gedachte hangen van een ongunstig beeld
omtrent Zeeland, terecht of niet. Het is juist
weer de schrijver die met betrekking tot
het oordeel over de ontspanningsmogelijkhe
den opmerkt dat oordelen vaak een stereo
tiep karakter dragen (blz. 208). Daar gaat
het om: het stereotype, het cliché, het slecht
doordachte beeld dat wij er van onze zaken,
ook over onze provincie, op nahouden. De
vraag of dit cliché juist is doet niet terzake,
wij reageren er op, in casu: wij vertrekken er
door.
Het nieuwe beeld.
DE vraag die nu nog overblijft is of onze
beeldvorming zich heeft gewijzigd, zo
men wil of onze clichés vernieuwd zijn
(al zal een nieuwbakken beeld minder cliché
zijn dan een beeld van vele tientallen jaren
geleden!). Wij zijn van mening dat dit het
geval is. Het Deltaplan is de rechtvaardiging
geworden van veel wat men vroeger fatalis
tisch niet durfde ondernemen. Wij kunnen
een groot aantal voorbeelden noemen van
kleine luiden die met een gedurfd initiatief
bezig zijn. Wij zijn het noodlotige vertrek, zo
dachten wij allemaal, van Van Melle uit
Breskens na de oorlog vergeten. De kroniek,
die schrijver dezes sedert tien jaar aanhoudt
van het economisch gebeuren, spreekt boek
delen, voorheen slechts smaldelen (zoals nu
„pockets" wel worden genoemd). De nieuwe
industrieën die zich gevestigd hebben nadat
Zeeland in 1959 als ontwikkelingsgebied is
gaan functioneren, beginnen reeds de terug
keer van velen te stimuleren. Een onderzoek
dat de Gewestelijke Raad van het Landbouw
schap in 1958 heeft gehouden, heeft gewezen
op de kentering-ten-gunste van de opinie van
de boerenbevolking omtrent industrie-ontwik
keling. Dit geldt trouwens voor de opvattin
gen van de landbouworganisaties evenzeer;
zij dringen aan op industrialisatie, die de le
vensvatbaarheid van de dorpen kan verhogen.
Zou er nu een opinie-onderzoek naar de ver-
trekneigingen worden gehouden dan zouden
de uitkomsten anders en gunstiger voor Zee
land zijn. De „nacalculatie" van Boekestijn
onder 23 in 1955 ondervraagden die in 1958
werkelijk waren vertrokken zegt hierover
niets, want zij zijn verdwenen in het teken
van het verouderde beeld (en hun aantal is
bovendien te gering voor conclusies).
Verruiming van de arbeidsmarkt.
DE auteur trekt de conclusie dat verdere
industrialisatie meer arbeiders in de in
dustriële categorie zal onderbrengen,
dat daardoor ook meer arbeiders zullen wil
len vertrekken (industrie-arbeiders hebben
immers meer migratie-animo) en dat daardoor
weer de spanning op de arbeidsmarkt ver
groot zal worden (blz. 124). Wij stellen daar
entegen dat de nieuwe beeldvorming gunstig
zal werken en dat meer mensen zullen willen
blijven en meer mensen zullen willen terug
keren. Dit is ook de paradoxale stelling van
steeds meer industriëlen: het vestigen van
meer bedrijven zal de arbeidsmarkt tijdelijk
kunnen verkrappen, op wat langere termijn
zal zij verruimd worden. Stopzetten van de
industriële expansie heeft op de arbeidsmarkt
altijd een averechts effect.
Conclusie.
DE lezer van deze beschouwing zal hope
lijk de indruk hebben gekregen dat
deze dissertatie een imposant stuk werk
is. Het is ongemeen boeiend voor wie de taal
der statistiek verstaat en helder en bondig ge
schreven. Er staat een schat van materiaal in
dat voor verdere bewerking zijn diensten nog
kan bewijzen. Wij zijn van mening dat deze
studie zelfs aspecten van het Zeeuwse volks
karakter belicht die tot nu toe onbekend wa
ren. Onze kritiek is eigenlijk te zeer een raak
lijn aan de studie dan dat zij haar wezenlijk
kan kwetsen. Deze kritiek beoogt eerder de
beeldvorming mede te beïnvloeden, waar
vooral de provinciale dagbladen met hun
voorlichting zeer veel aan kunnen doen.
170