No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
als Extra Ordinair de geestelijke goederen.
De kerkvoogdij of kerkfabriek was eigenlijk
altijd een „wereldlijke" aangelegenheid ge
weest. Kerkmeesters waren leken en dan:
aanzienlijke ingezetenen.
DE reformatie bracht wel een verandering
van religie maar niet van beheer van
de „kerk". Een register van stedelijke
imposten van 1568 af laat ons zien dat toen
en in een aantal daarop volgende jaren be
lastingen geheven werden, waarvan enkele
ten goede kwamen aan de kerk.
Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet zegt in
zijn boek [2]„Of nu in plaats van de Room
se de Gereformeerde eredienst in Brouwers
havens kerk werd gehouden, deed voor het
beheer niet ter zake." Hij citeert een vroed
schapsresolutie van 8 april 1584, waaruit
blijkt dat in 1561 voor de reformatie
de kerk op dezelfde wijze, als daarna gead
ministreerd werd, door kerkmeesters, die elk
jaar met St. Jan 24 juni rekening en
verantwoording aflegden.
Het kerkarchief van Brouwershaven bevat
de kerkerekeningen vanaf 1625. De belang
rijkste inkomsten van de kerk zijn: het pond-
geld van de haring, verder een opslag op bie
ren en een belasting van drie stuivers per ton
bier ten laste van de tappers. In de kerke
rekeningen kunnen we nagaan hoeveel de
pachters van deze belastingen jaarlijks aan de
kerkmeesters afdragen. In 1625 ontvangt de
kerk van het pondgeld op de haring 45
10 sch 273,van de opslag op het bier
14 84,en van de 3 stuivers 9 6 sch
55,80). Al naar gelang de haringvangst
uitvalt, wisselen de bedragen van het pond-
geld. Over 1626 bedraagt het: 30 5 sch,
over 1627 18 5 sch. Over 1628 14 over
1629 25.
Maar in 1666 is de ontvangst van het pond-
geld op de haring nihil: „Belangende het
kercke pontgeit van den harinck, en is voor
den teelt 1666 niet verpacht alsoo mits den
engelsen oorloge het vaeren van de schepen bij
haere hoogmogende de Statengenerael was
verboden, en dient hier voor memorij."
In de tachtiger jaren van de 17e eeuw lopen
de kerkelijke inkomsten van de haring terug.
Kennelijk verminderden de haringvangsten.
Het blijkt nu tot schade van de kerk
hoe nauw ze met Brouwershavens welvaart
verbonden is. Het was voor de kerk nu beter
geweest als ze landerijen had bezeten. Land
pachten zijn minder „conjunctuurgevoelig"
dan de inkomsten die de Brouwse kerk ver
kreeg van de handel in haring en bier. Be
droeg het pondgeld in 1678 nog 34, in
1679 is het plotseling 12, in 1682 .£3/9/10.
In 1686 blijkt het pondgeld niet meer ver
pacht te zijn, maar geïnd te worden van de
afzonderlijke vissers. Kennelijk was de op
brengst zo gering, dat verpachten niet meer
de moeite waard was. Vanaf 1688 komen in
de kerkerekeningen geen ontvangsten meer
voor van de haring. Ook de inkomsten van
de bierbelasting en van de drie stuivers lopen
hard terug. Bedroegen deze in 1626 res
pectievelijk 14 en 9, in 1700 is dat
2/5 en 0/18. In 1726 brengen beide be
lastingen samen nog 0/8/6 op.
Voor het wegvallen van de gelden van het
pondgeld moet nu iets anders bedacht wor
den. En dat is: een regelmatige collecte. In
de „Staat van goederen en inkomsten van de
kerk" lezen we: „Bij resolutie van den vroet-
schap (let op nauwe band van overheid en
kerk) in dato den 31 december 1691 is tot
meerder soulaas van deze kerck vastgesteld dat
De kerk tijdens de overstroming van 1953.
173