No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
planken ten gerieve van zijn gasten, uitslui
tend Engelsen, tot ik er aankom en er in
kruip. Het is dan zover. De jongen sluit de
achterkant af met de jute-zak, die er aan
hangt en gaat heen terwijl ik, meer gehaast
dan nodig is, m'n camera ga opstellen. Ik ben
nog lang niet gereed, als reeds de kluut komt
aanstappen en zich rustig op het nest zet. Als
dan de camera staat, de lens voor het kijkgat
en ik op m'n matglas het ragscherpe beeld
zie, van de kluut op z'n nest, alles in de na
tuurlijke kleuren, dan gaat er een rilling van
verrukking door me heen!. Een beeld van
een plaatje. een schilderij!. Weet de
vogel, dat ik hier zit? 'k Geloof het vast.
Achteraf heeft een halve eeuw ervaring me
de overtuiging gegeven, dat de vogels als regel
heel goed weten, wat zich in zo'n schuilhut
verborgen houdt. Voorhands weet ik uiter
aard nog niet, hoe het met dat schrikken ge
steld zal zijn. 'k Zal me angstvallig aan
's kooikers advies houden. Bevel is bevel, ook
hier.
Binnen een half uur heb ik vier opnamen
van de op 't nest zittende vogel. Gaarne zou
ik z'n conterfeitsel hebben, staande op 't nest,
de eieren zichtbaar, maar hij zit en blijft zit
ten. Later dan maar. In elk geval, de foto is
er, in viervoud nog wel!. De kluut! 't Is
haast niet te geloven, dat die me daar zo maar
als een der eerste aanwinsten ik begin pas
in de schoot zou vallen, de elegante, meest
interessante vogel van Schouwen, waarvan
niemand minder dan wijlen dr. Thijsse ergens
zegt, dat men hem, om zijn exotische ver
schijning eerder een plaats zou geven in het
hoge gezelschap van flamingo's en ooievaars
en ibissen aan de boorden van de Nijl, dan
in de modder van onze lage landen!Wel,
't is een succes, een waar succes!.
Ik wrijf me de handen, van welbehagen,
tot me opeens een gevoel van onbevre
digdheid bekruipt.
Zie, van stonden af aan had de nieuwe
sport, de vogelfotografie, voor mij zulk een
warme bekoring om de moeilijkheden en de
teleurstellingen, die ze voor de beoefenaar op
roept. Deze toch moet, om te beginnen, zijn
vernuft scherpen om de vogels met camera
en schuiltent voldoende nabij te komen. Hij
moet beschikken over een onuitputtelijk ge
duld, veel vrije tijd, een ijzeren gestel, hij
moet winterse kou en zomerse hitte braveren,
te water gaan desnoods en in hoge bomen
klimmen. Elke nieuwe teleurstelling moet hem
een stimulans zijn om tóch door te zetten,
elke geslaagde foto een moeizaam verkregen
trofee, te waardevoller, naarmate de teleur
stellingen meer en neerdrukkender waren. En
wat blijft er nu, hier in dit hok, van al die
mooie woorden over? Eigenlijk niets!....
Het gaat al te gemakkelijk! Of je een
poppetje of een paaltje kiekt!
Evenwel, als ik dan op m'n matglas kijk
en ik zie dat lieflijk schilderijtje, in kleuren,
een groen graspolletje hier, een bloempje
daar, dan moet die depressie wijken voor het
resultaat. En die hersenpijniging alias ver
nuft en al die andere dingen, die zullen, om
maar een paar te noemen, de kievit en de
zilvermeeuw wel van me opeisen! Reken
maar!
Ik fluit, de jongen komt, kluut af, we gaan
op de woning toe. Hoogst voldaan peddel ik
naar huis, zal morgen wéér komen. Het heeft
alleszins z'n reden, dat ik m'n verhaal in
leidde met de kluut. „Koning van het Slik-
land" noemde hem spontaan een jeugdige
N.J.N.'er en ik neem dit epitheton gaarne
over. Want hier is hij koning. Hier gaat het
om hèm in de allereerste plaats, hééft het ge-
Kluut bij 't nest.
155