ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
gaan en zal het gaan, zolang de kooiker hier
zijn scepter zwaait. Hij geniet hier een be
scherming als nergens ter wereld, zou ik haast
zeggen.
Juist in de jaren na de aanleg van de kooi
ging het inmiddels gestichte stoomgemaal van
grote betekenis worden voor een betere ont
watering van het Schouw se lage land en krom
pen modderpoelen en moerascomplexen gaan
deweg in, waardoor voor de kluten aloude
voedselgronden verloren gingen. Want deze
vogel is voor z'n voeding ten enenmale aan
gewezen op ondiepe sloten en plassen met
weke modderbodem. Daarop wijzen z'n hoge
poten en z'n vreemd opwaarts gebogen snavel.
De kluut kan met die snavel geen voedsel
van de grond oppikken, de uiteinden van
boven- en ondersnavel sluiten vaak niet eens
op elkaar. Hij waadt door sloot of plas en
maait, links, rechts, z'n snavel door water en
modder heen, waarbij hij de eetbare deeltjes
vasthoudt en verder naar binnen werkt.
Zo is de kluut gedoemd een ander heen
komen te zoeken, waar ondiepe plassen en
moddersloten verdwijnen. En nu werd het om
streeks de eeuwwisseling zichtbaar, dat het
aantal kluten in Schouwen minder werd.
Lokkerspolder echter, met z'n eigen water
bemaling, behield z'n aloude gesteldheid, kon
water uitwerpen bij veel regenval, maar ook
inlaten, als bij grote droogte de modder
dreigde te verstijven. Zo had de kooiker het
dus in de hand, steeds voldoende water voor
z'n vogels te houden. En of nu de eigenaar
of de kooiker, of beiden begaan waren met
het lot van de kluten, of dat ze deze mooie,
voor het eiland zo karakteristieke vogel voor
Schouwen wilden behouden, zullen we in het
midden laten, maar zoveel is zeker, dat, zo
lang de eerste kooiker daar resideerde ook
tijdens zijn opvolgers geen ei van de kluut
werd geraapt en deze zich hoe langer hoe
meer tot dit gebied lokaliseerde, zodat er
jaren kwamen, dat men veilig het aantal
kluten, dat er broedde, wel op een paar hon
derd paren kon schatten. Ik heb me wel wijs
willen maken, dat de meeste in 't broed-
seizoen verblijvende kluten, verspreid over de
nog gebleven poelen en karrevelden, hun oor
sprong zullen hebben gehad in het onland bij
de eendenkooi.
De kluut broedt, als alle weidevogels, op
de grond en maakt van zijn nest al heel
weinig werk. Men vindt wel mooi afgewerkte
nesten met een rand van fijne wortelvezeltjes,
vooral als de vogels zich genoopt zien, bij
veel regenval hun nest op te hogen, maar
meestal vergenoegen ze zich met een ondiep
kuiltje in het gras, of in de half opgedroogde
klei, terwijl een indruk van een koeiepoot ook
al aanvaard wordt. Ja, een koeiepoot! Op
een gedeelte van het terrein liepen af en toe
kalveren van de bij de bezitting behorende
boerderij. Tegenover deze ongure beesten zag
men de kluten evengoed hun afleidings-
grimassen uithalen als tegenover de mens, om
ze, als ze al te dicht het nest naderden, in een
flits langs de kop te scheren, nu eens en straks
weer, tot de dagbedervers luid bulkend, de
staart in de hoogte, onder de kluchtigste
capriolen het hazenpad kozen. Niettemin werd
wel eens een legsel door het vee vertrapt, zeer
tot ongenoegen van de kooiker, wie die kal
veren in zijn domein toch steeds een ergernis
waren.
Ondanks zijn goede zorgen aan een boom
zo volgeladenhief de kooiker toch wel
een kleine cijns van zijn vertroetelingen door
een aantal op te fokken, om ze te verzenden
naar Engeland, waar ze door hun elegantie
de parken van pairs en lords moesten opluis
teren. De kooiker had er kennissen onder. Hij
had er eenmaal de supervisie over de aanleg
van een eendenkooi gehad.
EEN volgende morgen heeft dan de kooi
ker alle tijd voor me en gaan we de hele
broedplaats rond, passeren ook nesten
van scholeksters, grutto's, tureluurs, die, als
vereenzelvigd met de kluten, eveneens hun
eieren mogen houden. We komen langs de
rijke broedplaats van meeuwen en visdief jes,
de ene helft op de nesten, de andere luid
krijsend, als een witte, vliegende wolk boven
156