ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 Dit kleine ondier, eerst nagezeten in de lucht dan en nageschetterd door de buurt schap van kieviten, grutto's, tureluurs en meer andere, was hieraan eindelijk ontkomen, maar vond onmiddellijk een klutenpaar op zijn weg, dat eieren of jongen te verdedigen had. Het aarzelde geen moment. Onvervaard slingerde een der vogels zich vlak voor het kleine monster neer. In plaats van zich te laten afschrikken, schoot de wezel op een der hoge poten toe, die echter precies op tijd weg was. En nu ging het weer als bij de kal veren, evenwel in vlugger tempo. Soms bengelden de lange klutenpoten zó laag voor de snuit van het vinnige dier, dat het ernaar hapte. Of het richtte het lenige lichaam in zijn volle lengte op met een plot selinge ruk, om de vogel zo te verrassen. Maar telkens was het net even te laat. Eindelijk, toen de rover weer wat naar de hogere oever afweek, stootte hij een veldmuis op, die zich zonder bedenken in de brede vaart stortte en naar de overkant zwom. En de wezel er achteraan. Dan vind ik op een morgen een nest met zes kluut-eieren, terwijl het normale legsel er vier telt. Ik begrijp het: er hebben twee kluten in hetzelfde nest gelegd. Dan moeten of kunnen er morgenochtend acht zijn. Ze zijn er dan ook. Als curiositeit wil ik er spontaan een kiek van hebben. Maar ik heb geen camera bij me. Morgen dan. Maar als ik mor gen kom, liggen er acht lege eierschalen op en om het nest heen met veel gemorst eierstruif. Beide kluten zullen er voor gepast hebben, dit dubbele legsel te bebroeden. Het heeft dus een dag onbewaakt gelegen, de kokmeeuwen hebben dit opgemerkt en de eieren voor goede prijs verklaard, uitgedronken, ter plaatse nog wel, wat er te meer op wijst, dat geen der kluten er nog de minste interesse voor had. GAANDEWEG krijg ik alle daar broe dende vogels op de plaat en kom er zo vaakdat ik huisvriend ben, voor ik het weet en ook al eens de dagelijkse dingen van de buurtschap meebeleef. Zo zitten we op een morgen aan de koffie, als op de weg een oude boer in z'n rijtuig voorbijrijdt, naast zich z'n ongetrouwde dochter, de grote, platte botermand, nu vol eieren, op de schoot. „Zo", zegt de kooikersvrouw, „buurman rijdt weer eens naar de stad, ja, donderdag, marktdag" Wordt voor kennisgeving aangenomen. Een paar minuten later holt de grote, rood bruine vos, in z'n tuig, zonder rijtuig, met grote sprongen voorbij, terug, naar de hoeve. „M'n hemel", krijt de juffrouw, „buurman ligt in de vaart" We laten de koffie de koffie, hollen de deur uit, komen aan de weg, juist als we even verder buurman in z'n glimmend natte zondagse pak, in z'n blote hoofd, over de kap van z'n ontspoorde vehikel zien klauteren, z'n dochter, doordrenkt als hij, achter hem aan. Als we ter plaatse komen, staan beiden op de weg, in een plas water, uit te druipen. Rijtuig op z'n kant, in de vaart, de grote mand, leeg nu, door een helpende hand op gevist, de eieren, voor zover niet gezonken, dobberend op het bewogen water. „Kijk", zegt een spotvogel, „lotte eieren; ze drijven!" „Ik brienge gin lott' eiers nae de stad", krast beverig de gebarsten ouwemannenstem van de boer. Hij heeft gelijk, ze drijven, omdat ze ge deeltelijk leeggelopen zijn. Daar komt de knecht aanlopen, de schul dige oorzaak van 't geval. In z'n zenuwach- Kieviet bij 't nest. 158

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 6