ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 komen we dan weer aan het punt van uit gang. Paard voor tilbury, fooi voor de kin deren en in een sukkeldrafje op huis aan. Dan de terugreis naar Utrecht, boordevol indrukken. Een brief, met honderd bedankjes, honderd lofuitingen op dat heerlijke land. Aan 't slot een verhaal, fantastisch, over de ontvangst door zijn clubvrienden, die hem bij z'n vertrek herwaarts eigenlijk ietwat mee warig, met meer warmte dan gewoon de hand drukten, als gold het een afscheid voor het leven, hoe die bij het ongedachte wederzien een rondedans begonnen, als ware hij zo juist, als een moderne Fileas Fogg, heelhuids terug gekeerd van een der kannibaleneilanden in de Stille Zuidzee!.... 't Zijn geen praatjes, de brief zegt het, zwart op wit (1915). Enkele jaren later zijn 't Engelse gasten, voorafge gaan door een brief. Of ik een achttal Engelse heren, leden van de Selborne Society langs de broedplaatsen op Schouwen zou willen rondleiden? "Wordt toegezegd. Een tweede brief: Er komen niet acht heren, maar slechts drie. Ook al goed. Als ik ze dan afhaal aan de Provinciale boot in Zierikzee, zijn er ten slotte twee, mensen van geposeerde leeftijd, de een kalm, bezadigd, mogelijk wat blasé na een leven van reizen, de ander, vicar, Engelse dominé, een druk doend, wat opgewonden standje. Eerst gaat het naar de inlagen, van daar naar de eendenkooi van Ellemeet, waar ze, als alle Engelse gasten, slechts oog hebben voor de „splendid" avocet, de kluut, die ze midden vorige eeuw door hun verzamelwoede uit eigen land verjaagd hebben en nu diep betreuren. (Sinds weinige jaren hebben ze er weer enige en de broedplaatsen worden streng bewaakt, dag en nacht). De vicar is zo gelukkig een lot ei te vin den, d.w.z. hij is de enige, die er notitie van neemt. „May I have it?" „Yes, yes!" Als een lot ei je nu gelukkig maken kan! Dat gaat zo twee of drie keer. Dan vraagt hij, of er geen nest met 4 lotte eieren te vin den is. 't Gaat hem om het volledige legsel van eenzelfde vogel. (Toch doppen verzame len, zie je). Neen, zegt de kooiker, dat komt praktisch niet voor. Maar er zijn dit jaar zo veel kluten, dat mijnheer wel een legsel van 4 verse kan krijgen. Als ik dit de vicar over breng, schiet hij als 'n pioen zo rood van nijdige drift, schreeuwt: „No!.... No!.... No!...." en loopt boos verder, met grote stappen. „He loves the birds". (Hij houdt van de vogels) zegt z'n metgezel vergoelijkend (1922). DAN is het weer een Frans sprekende Zwitser uit Genève. Die loopt dansend en springend rond, als hij in de verte, door z'n kijker ziet, hoe een klutenpaar, wier eieren aan 't uitkomen zijn, zich druk maken met de lege eierschalen in hun snavel, die ze links en rechts een eind ver weg brengen. „Voyez!" schreeuwt de enthousiaste Zwitser: „Les coquilles! Les coquilles!" (1936). Een paar Angelsaksers maar weer, oud officieren uit de Transvaals-Engelse oorlog. Te lang geleden, om ze daar nog op aan te zien. Vriendelijke, humoristische mensen, vooral die mijnheer Lloyds. Ze spreiden hun lange jassen met de binnenkant over de halfdroge klei uit en bekijken, liggend, door hun prisma's, de verbaasde avocets natuur lijk alleen de avocets, dat andere goed is quantité négligeable, dat hebben ze daarginder ook met alle studie, op nauwelijks vijf meter afstand. En het is lovely hier en lovely daar en 't blijft lovely, minuten lang. (1948). "...TT Grutto bij 't nest. 160

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1961 | | pagina 8