No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT verticaal stuurrad op de brug en met stoom minstens even goed kon sturen. Volgens hem, kon de roerganger achteruit vanaf zijn horizontaal roerrad het beste zien hoe of de vaart van zijn schip was en aan het kielwater zelf, waar of hij was! Daar zijn dan Jan Verschuur, stuurman op de „No. 2" en Louis Vereike, matroos van de „No. 1", die zo stijf was, dat, nadat hij des morgens uit het voorronder aan dek van zijn schip was geklauterd, maar liever aan dek bleef omdat hij het te moeilijk vond om naar beneden te gaan en het onder de raderkast zo gezellig was. En om dezelfde reden bleef de oude, goede A. Hollebrands, machinist van de „No. 1" steeds maar beneden in de machinekamer, want hij had er zijn hut en kon die steile, ijzeren ladder zo moeilijk op. Hij kuumde er de laatste maanden maar over, of hij het einde van 1911 nog wel als machinist zou halen. Maar hij haalde het en was met geen mogelijkheid te overreden, nog een maandje op de „No. 1" onder de nieuwe reders te blijven varen. Dat deed hij niet en een van de oude getrouwen van de „Westerschelde- dienst", de baardige machinist Dommisse, vroeger varende op de „Zeelandia" en dus gewend aan kleine raderbootmachines nam zijn werk tijdelijk over. Op die „No. 1" was de enige flinke jonge man de dekknecht J. C. Krello, die het later tot kapitein zou brengen, en het schip zelf, over de 40 jaar oud, was ver versleten. Ik zie het nog, van Zierikzee op de Ooster- schelde peddelend met zijn ouderwetse niet patentraders in een najaarsregen op weg naar Katse Veer. Op de steiger de oude Willem Roeleven met zijn warrige, vooruitstekende, witte baard, een grote zuidwester op zijn hoofd, een korte, wijduitstaande oliejekker en twee grote zee laarzen, lijkende op antieke ruiterlaarzen, aan. Daar stond hij dan met zijn hand het water van zijn baard wissend. Hij zou een Watergeus kunnen zijn, als hij een musket of een hellebaard in zijn hand had gehad. En dan sloeg de „No. 1" achteruit, grom men deed de machine, de bakboord raderkast stompte tegen de groenbewierde steigerpalen. De steigerknecht J. Karelse (houder van de Lombok-medalje) rende langs het gangpad naar voren, ving de opgooilijn, gooide het oog vlug om de juiste paalkop. Krello, bene den haalde vlug de tros om de bolder, de tele graaf rinkelde, door de zwarte stoompijp brieste even wat stoom, en daar lag de „No. 1" weer voor de zoveelste keer. Maar ik heb geen ruimte om van al die getrouwen wat te vertellen. Het waren meest Zierikzeeënaars en als ze het niet waren maar naar Zierikzee moesten verhuizen, dan werden ze het en ze namen de goedmoedige vriende lijkheid van de inwoners dier goede oude stad over. Zij werden één met de bevolking en daar van maakte het bootpersoneel een door ieder gekende gemeenschap uit. Van Jacob Manni tot Arie van Loo vormen zij een rij mannen waaraan ieder, die met de schepen mee is gegaan, herinneringen heeft. DE kapitein en de conducteur zijn altijd de twee hoofdpersonen geweest. De oude Verdoorn met zijn volle baard, die door de mist heenkwam als niemand dacht, dat hij het zou halen; de kapitein Van der Ploeg, die zijn eten liet staan als er wat aan het schip te doen was. Twee machinisten H. F. Harthoorn en F. H. van Aken, stuurlui J. Verdoorn en M. Beye, conducteurs M. J. Maassen (altijd met zijn witte geldzakje) en J. I. du Bois, de beide laatsten de vraagbaak van de passagiers. Aan de wal, de agent te Middelburg C. J. van Wijck; te Veere P. A. Polderman (Piet); te Kortgene C. Schippers, de koning van Noord-Beveland, in ieder geval van de steiger met wat er rond was, en aan de andere kant de veel beminnelijker Iz. v. d. Voorde. Ja, die beheerden de veerdienst, die toen nog met een sloep en een hoogaars werd uit geoefend. Op het steiger Katse Veer was de oude

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 11