ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 Willem Roeleven nog maar kort op zijn post; na zijn overlijden werd zijn vrouw, in naam, agent maar haar broer J. Karelse, deed het werk, en ten slotte te Zierikzee, de immer presente M. Isheim. Vergeten heb ik nog de agent te Goes, de weduwe M. Rijk-Driedijk, die een stalhouderij had en voor het rijden van de omnibus zorgde, met tien beschikbare plaatsen. Het was een voorhistorisch vehikel, dat van station tot steiger vijftig minuten nodig had. Er stonden twee ruige paarden voor en op de bok een koetsier met des winters de meest haveloze jas aan, die ik ooit zag. Des winters werden de voeten van de pas sagiers door twee warmwaterstoven ver warmd, door wijlen mijn vader van de Staats spoor gekocht, toen deze hun rijtuigen met stoom ging verwarmen. „Opgepast heren", dan lichtten de passagiers hun voeten in de hoogte en naar binnen schoten de stoven! Het bestuur van de provincie is gelegd in de handen van Provinciale Staten en het da gelijks bestuur uit een college uit hun midden, de Gedeputeerde Staten, met als voorzitter de Commissaris der Koningin. Op de stoombootdiensten zou dus door heren Gedeputeerde Staten worden toegezien, r.s. Zeeuwsche Spoorboot No. 2 in Kanaal door Walcheren, 1911. maar in de praktijk bleek, dat hun drukke werkzaamheden op de vergadering van iedere vrijdag, de problemen niet spoedig genoeg konden oplossen. Daarom was reeds bij het aanvangen van de Provinciale stoombootdienst op de Wester- schelde ingesteld een „Commissie van Toe zicht op de Stoombootdiensten van de Pro vincie Zeeland" bestaande uit drie leden van Gedeputeerde Staten en een secretaris. Het eerste drietal, dat ik leerde kennen bestond uit de heren Van Rompu, jhr. mr. E. A. O. de Casembroot en P. J. Siegers. Was de heer van Rompu een en al zakenman, het goede hart van de heer de Casembroot maakte hem tot de meest beminde persoon en ieder van het personeel vond in hem een warm verdediger. Ik memoreer even, dat de heer Siegers op inspectie met de Commissie van Toezicht van een steil trapje op het rader schip „Zeeuwsch-Vlaanderen" viel, een been brak en na een lang ziekbed, overleed. Later waren o.a. lid de heren Van Niftrik, Sprenger, Stieger, Dusseldorp en A. van der Weyde en bij deze laatste vonden de belangen van Schouwen en de „Oosterscheldedienst" steeds een toegewijd verdediger. Als secretaris trad op de zeer bekwame H. J. G. Hartman en later de heer J. van Luijk. Dit alles geschiedde onder voorzitterschap van de Commissaris der Koningin mr. H. J. Dijckmeester maar zijn opvolger jhr. mr. J. Quarles van Ufford, kon zich met deze toe stand niet verenigen en hief de Commissie van Toezicht op. Ik heb dit altijd beschouwd als een nadeel voor het personeel, voor het pu bliek en voor de dienst in het algemeen. Klei ne zaken overstelpten heren Gedeputeerde Staten en moesten wel aan de Commissaris der Koningin worden overgelegd, die er onder zou zijn bezweken als hij niet de werkkracht had gehad van jhr. Quarles van Ufford. MIJN collega van de „Westerschelde- dienst", de heer B. C. A. van Renter- ghem had het veel moeilijker dan ik. Het publiek, dat met zijn schepen reisde en 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 12