14
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
De bouwer had hen een zo gering mogelijke
diepgang gegeven, maar met het oog op de
schroefdiameter was een naar beneden uit
stekend gietstalen schroefraam aangebracht.
Het binnenvaren van de haven van Zierikzee
bij laag water, was immer een spannende ge
beurtenis.
Daar, in de haveningang, had zich namelijk
een bank van hard plaatzand gevormd en bij
laag water was het een kunst om daar over
heen te komen. Juist hard genoeg varen, maar
niet té hard.
Voer men te zacht, dan bleef het schip zi-
ten; voer men te hard dan bleef men óók
zitten; maar voer men juist goed dan schuurde
de achtersteven over het plaatzand en de hek-
golf stuwde het schip over de rug heen.
Men begrijpt, dat de passagiers, bij het vast
lopen, altijd wisten hoe de kapitein het beter
had kunnen doen!
Toen heeft de provincie aan de haveningang
Westzijde een paar lange meerpalen laten
slaan en daaraan meerde het schip dan in
noodgevallen. De passagiers werden langs een
uit veebruggen en loopplanken samengesteld
bouwsel op de met „klappers" begroeide
glooiing gelost.
Daar 's winters bij oostenwind het water
nogal eens ver weg pleegt te lopen en dus
deze landingsoperatie moest worden uitge
voerd, werd er door de passagiers geklaagd
over het ongerief, dat het lopen over de smalle
havendijk, tegen de oostenwind, veroorzaakte.
Men verweet de provincie, dat zij de passa
giers niet met een vervoermiddel van het eind
der haven afhaalde, maar de kruin van de
dijk liet het gebruik van voertuigen niet toe.
HET oplopen van de haven bij mist was
een spannende gebeurtenis. Raampjes
stuurhut open, kapitein A. Verdoorn
knabbelt op zijn baard, stuurman Krello kijkt
op zijn kompas, dekknecht Beije staat voorop
bij het ankerspil te luisteren.
„Oor j'em?". „Oor j'em?" „Em" is Jan
Verschuur, die met zijn „orgeltje" bij het huis
aan het havenhoofd het mistsein geeft.
Ineens roept Beije: ,,'k oor em" en hij
wijst naar bakboord vooruit. Machinetelegraaf
tingelt, Krello geeft een beetje roer en ja,
daar verschijnen de havenhoofden met het
oude gebouw en het schip vaart binnen.
Geen buitenstaander beseft, wat het zeggen
wil zo'n schip met mist in die nauwe ingang
te varen, maar het ergste is als des winters
de dijken onder de sneeuw liggen en het land
even grijs is als de mist zelve.
Maar Verschuur heeft zijn taak volbracht,
wandelt terug over de havendijk en levert
zijn „orgeltje" bij de agent in.
DE schepen stoken kolen en op gezette
tijden moeten er kolen worden geladen,
die in kelders aan en bij de Nieuwe-
haven worden opgeslagen.
Dat bunkeren geschiedt door de leden van
het Sint Jacobsgilde. Ja werkelijk, dus in 1912
nog een gilde in Zierikzee! Aan het hoofd
van het gilde staat de deken en daarmee on
derhandelt de agent over het loon, dat moet
worden betaald voor het bunkeren en voor
het lossen van een kolenschip.
Eerst ging alles goed maar er kwam een tijd
dat het gilde meer en meer vroeg. Toen ging
ik aan het rekenen, sprak met de ingenieur
Swaters van de Provinciale waterstaat en het
resultaat was, dat hij een ontwerp maakte
voor een kolenopslagplaats aan het Luitje.
Toen er weer herrie kwam, werd de zaak aan
de Commissie van Toezicht voorgelegd op
een donderdag in oktober 1928 en reeds de
volgende vrijdag besloten heren Gedeputeerde
Staten tot het maken van de opslagplaats,
die zeker niet mooi was, inderdaad het Luitje
lange tijd heeft ontsierd, maar een aanmerke
lijke bezuiniging heeft betekend.
De haven (Zierikzees: d'avent) dateert van
omstreeks 1650 toen Zierikzee een belangrijke
havenstad was en uit het eiland Schouwen
grote inkomsten trok. De stad deed de haven
graven en de kosten van het onderhoud kwa
men te haren laste.
Maar in de 19e eeuw werd Zierikzee arm,
zeer arm en aan het onderhoud van de haven