No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT bezoekers en vanuit Domburg maakten vele badgasten van de goedkope retours gebruik. Een reclamprent werd verspreid, gemaakt door Jan Heyse met het gelaakte en toen overplakte opschrift: „Verbinding van Zeeuwsch-Vlaanderen met Nederland". Boze tongen zeiden, dat dat opschrift de Zeeuwsch- Vlamingen uit het hart was gegrepen, zij voelden zich altijd door de regering veron achtzaamd! ZEER jammer, dat die schitterende boot tocht van Wolphaartsdijk naar Middel burg niet meer werd gemaakt. De soms vlakke, dan weer kolkende Zandkreek met haar vlakke, dan weer steile schoroevers, nu eens groen, dan weer paars en lila van li moenkruid en zee-asters; op paaltjes scholek sters met uitgespreide vleugels. Fuuten, die onderdoken, meeuwen, en 's winters wolken watervogels; een enkele zeehond of bruinvis, het haventje van Geersdijk, de schorren van de Spieringpolder met de kudden schapen, de af geknabbelde dijken van de geïnundeerde Ca- landpolder, dan met de Lange Jan en de Oostkerk ineen: de ingang van de oude Mid delburgse haven (1809) met aan iedere zijde een oud huisje onder vlierbomen, het licht van Wulpenburg; dan de Kampveerse toren, zich in het water spiegelend en het Veergat met de duinen van Fort den Haak en soms de witte branding van Onrust en Banjaard op de achtergrond. Dat alles zagen de toeristen niet meer. Maar stoomschepen konden op de duur niet meer voldoen; bij de „Westerschelde- dienst" waren motorschepen in dienst gesteld en op 15 mei 1934, kwam het m.s. „Ooster- schelde" in dienst met een achterdek, waarop ruimte was voor tien auto's. Al spoedig bleek, dat vooral in de zomer, die ruimte onvoldoende was en het regende klachten, dat de provincie deze groei van het aantal auto's niet had voorzien. Voor de bemanning was het een sport, zoveel auto's als mogelijk was mede te nemen, soms zette men wel een kleine personenauto boven op een vrachtauto. De matrozen waren experts in het vullen van het achterdek en er is nooit enige schade gemaakt. DE indienststelling van de „Ooster- schelde" betekende een grote verbete ring van de dienst. Het schip had een voorroer, waardoor het mogelijk was de ha ven achteruitvarend te verlaten; haven en zwaaiplaats waren uitgebaggerd zodat ver tragingen door laagwater tot de uitzonderin gen behoorden. Inplaats van de aanlegplaats met „paarden- trap" was aan het Luitje een ponton gemaakt, ook had de agent te Zierikzee een klein kan toortje gekregen en was er een weegbrug voor het wegen van beladen voertuigen, dat gaf de immer aanwezige Van Dijk een hoop werk. Zo kom ik tot het jaar 1940. Persoonlijke omstandigheden maakten het voor mij nood zakelijk de komst van de Duitsers niet af te wachten, maar te verdwijnen. Ik vertrok op 15 mei 1940 naar Engeland en werd door de Nederlandse regering daar in een functie aangesteld; ik bleef in overheids dienst tot 31 december 1951. JUNI 1940 besloten Gedeputeerde Staten het besluit van Provinciale Staten van 15 juli 1910 in te trekken, de „Ooster- scheldedienst" bij de „Westerscheldedienst" te voegen en mij te ontslaan. Ik kan over hetgeen zich na 15 mei 1940 afspeelde niets uit ervaring mededelen en ik geloof dat thans de tijd gekomen is, dat door een bevoegd persoon de geschiedenis van „De Stoombootdiensten van de provincie Zeeland in oorlogstijd" wordt geschreven. Dan kan een eresaluut worden gebracht aan hen (verschillende van mijn oude vrienden), die bij de uitoefening van hun beroep het leven lieten. Van de „Oosterscheldedienst" noem ik alleen de machinist Van der Ploeg, de hulp machinist Schmelzer, de dekknecht Den Boer, de hofmeester Van Hoeve en de hulpdek- knecht Van Wanrooy. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 17