No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
jammer en ondergang voor menige Zeeuwse
stad.
Opgewekter klanken klinken er echter ook:
Scheppers werpt de tonnekens uyt,
De wallevis sal gaen comen.
En dat gaf alevel een beste vangst.
Meerminnen zongen hun liederen van wind
en avondrood, van zeehond en scholekster.
Doch niemand verstond ze op onze Zeeuwse
stranden. De meerminnen van Mingulay waren
fortuinlijker. Zij leerden de vissers der Hebri-
den hun liederen en deze zingen ze tot op deze
dag! Eens zagen vissers bij Lochboisdale
(Z-Uist, Outer Hebrides) een meermin op
duiken vlak bij hun boot. Een schone, weerloze
vrouw omgeven door een waas van onheilig
heid. Natuurlijk wierpen ze naar haar met
alles wat binnen hun bereik in de boot lag.
Zij keek hen slechts aan en wiegde zich op
de golven. De laatste raakte haar en zij ver
dween als zeeschuim. En die man verdronk!
Want zolang de meermin niet zinkt zijt ge
veilig, wee echter die haar raakt.
WELKE liederen zijn deze burgeressen
der zee voorgepijpt op de brede we
gen van de vrije wind, wanneer zij
met gekrulde vissestaart en waaiende haren
grillig meedraaiden als vaantjes van de wind
roos op Zeelands torens? Zo leerden zij vlie
gen en toveren. Welke zeegeheimen voor
zover zij deze niet reeds alle kenden heb
ben de golven haar toegezegd als zij als scheg
beeld rezen en daalden met het schip wier
patronesse zij waren? Soms als er zwaar weer
op til was verloor de meermin alle voorzich
tigheid uit het oog, krulde haar staart om
hoog en dook op voor de boeg van een schuit
met felle kreet: een heraut van de storm. Als
schegbeeld of als legendarische zee-vrouw
heeft zij een visstaart, is zij amfibie.
Doch in één van Hollands meest bekende
legenden legt zij haar gave van toverie en
profetie af. In het jaar onzes Heren 1403
vonden melkmeiden die in een bootje hun
vee over de Purmer roeiden een meerminne
die heel geen meerminne was doch een vrouw
als ieder ander. Zij was geheel met groen zee
wier bekleed; haar bijnaam wordt dan ook
„Het Groenne Wijf". Geen heraldieke toveres
doch een zee-enigma. „Een rauw zeewijf, een
wild en ongetemd vrouwspersoon, uit verre
landen aangedreven", in vrijwel alle oude
kronijken wordt zij zo genoemd 1). Er hangt
een waas van geheimzinnige poëzie, van nos-
talgieke mysterie om deze fabule waarin heb
zucht, winstbejag en nieuwsgierigheid hun
laag-bij-de-gronds spel spelen. Want men bleek
zo in zijn schik te zijn met deze curieuze
vondst dat men alle pogingen der arme ge
vangene om te ontsnappen naar haar eigen
element, belette. Helaas, geen zeekol heeft
zo gekold dat een rijk koopmanszoon om deze
„kleine zeemeermin" kwam vrijen. Geen liefde
vermocht haar tot spreken te krijgen; stom
bleef zij haar lieve leven lang.
De machtige stad Haarlem eiste haar voor
zich op. Daar heeft de Vrouw der Zee lang
gewoond in 't Gat (Mond) van de Grote Hout
straat, 4e huis rechts, Westzijde. Zij heeft ge
beden van reverentie opgezonden tot een
houten crucifix en zich met een kruis getekend.
Daarom ook werd zij als een goede christinne
begraven op het kerkhof. Beter bewijs van
godsvrucht vroeg het middeleeuws denken
niet.
HET is de 18e eeuwse Nederlander Vos-
maer geweest die in voor die dagen
nuchtere en lucide taal getracht heeft
de Edamse meerminne „ten enemaal te zuive
ren van alle haare onreinigheden; van het
verwarde bijgeloof, verkeerde verhaalen, on
zekere berichten en twijfelingen". Want de
Edamse zeemeerminne is in 't geheel geen
meermin doch gevormd als een normale vrouw
en houdt een spinrokken in de hand. Haar
B De oude Hollandse Kronijk van Jan Gerbrandsen
van der Leiden, een Carmeliter monnik, overleden in
het klooster dier orde te Haarlem 1504. Despars Cro-
nijcke van Vlaanderen (1492), Divisie-Chronyke (1517),
Cronijcke van Hollandt, Zeeland, ende Vriesland, enz.
19