ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
woord. Dat was zijn goed recht, want hij was één van de rijkste boeren van de Bevelanden.
Op een keer kwam het gesprek op Ossaart en Coppoolse beweerde, dat al die praatjes over
Ossaart onzin waren. En de meeste boeren die om hem heen stonden knikten, al was het
met angst in het hart, want wat Piet zei was goed gezegd. Hij noemde al die verhalen
sagen, want hij las nogal veel en hij zei, dat ze een overblijfsel waren van het heidendom
en dat een goed christenmens zich moest schamen daar geloof aan te hechten. Maar hij moest
zwaar boeten voor zijn moderne opvattingen. De volgende nacht moest hij zijn bedstee uit,
want er stond een koe op kalven en hij moest even kijken hoe het ermee was. Het was aarde
donker, maar hij stak met vaste pas zijn erf over naar de stal, even huiverend voor de strie
mende regen, die met bakken omlaag viel. Vlak voor de stal gleed hij uit in een grote mod
derplas en viel met zijn hoofd tegen de stalmuur. Dat kwam zo hard aan, dat hij bewuste
loos bleef liggen, de hele nacht. Eerst kort na het aanbreken van de dag vond de knecht
hem daar. Coppoolse kreunde zachtjes, want hij had niet eens de kracht om iets te zeggen.
Hij was drijfnat en zijn linker been was op drie plaatsen gebroken. Ze hebben toen een
halve meter stro in de huifkar gelegd en zo hebben ze hem overgebracht naar het gasthuis
in Middelburg. Daar heeft hij bijna drie maanden gelegen. Hij kreeg er nog longontsteking
bij ook, want hij had een halve nacht in zijn ondergoed in de nattigheid gelegen en al droeg
hij blauwbaai van de zwaarste kwaliteit, die een mensenleven meeging, waar een schot hagel
van tien meter afstand niet doorheen kon, de regen had het doorweekt en Coppoolse ver
kleumd tot op zijn botten. En toen hij na een klein half jaar, gesteund door een zware
kruk, weer een beetje over zijn erf kon rondsukkelen, begon de reumatiek hem langzaam
maar zeker krom te trekken. Hij is nooit meer naar de veemarkt in Goes kunnen gaan en
sinds die tijd is er nooit meer iemand geweest op Noord-Beveland, die twijfelde aan het
bestaan van Ossaart.
NEE, pas op voor Ossaart, want hij bestaat. Hij is niet altijd zo boosaardig als het
trieste voorval met Piet Coppoolse doet vermoeden. Hij houdt ook wel van een grapje,
maar dat moet hij dan zelf uithalen, want grapjes op zijn persoonlijkheid weet hij
maar slecht te waarderen. Hij speelt graag zijn spelletje met dronken kerels en vooral in
Zeeuwsch-Vlaanderen lopen ook vandaag de dag nog tientallen mannen rond, „die Ossaart
hebben gedragen", zoals dat dan heet. Een van zijn laatste slachtoffers was Guusje Verhelst.
Die had gezellig in een kroegje onder Axel in de Zwarte Hoek om precies te wezen
zijn bier zitten drinken, waarvoor de mannen uit de streek een uitzonderlijke aanleg hebben,
't Was stil aan de zinken toog die avond, want de meeste stamgasten waren bezig een
vrachtje boter over de grens te zetten. Daar was het een beste nacht voor. Geen maan en
geen ster was er te zien, de lucht hing vol dikke, zwarte wolken en de ene bui na de andere
plensde omlaag. Eerst had Guus nog wat zitten zwikken met een paar mannen uit de buurt,
die evenals hij de vorige nacht al in de weer waren geweest. Maar die hadden zo tegen tienen
hun pet nog eens wat steviger over hun ene oor geschoven, de knoop van hun wollen sjaal
goed vastgetrokken, de kraag van hun colbertje opgezet en ze waren tussen twee buitjes door
de zwarte nacht ingestapt. Maar Guus was blijven plakken, want het bier smaakte hem voor
treffelijk die avond. Toen de mannen van de marechaussee om elf uur het cafeetje binnen
stapten om te kijken of er die nacht veel volk aan het boteren was, schommelde Guusje net zat
en wel naar buiten. Opgewekt liep hij de kanten van huis op hij had altijd een vrolijke dronk
over zich en zonder aarzelen, omdat de mannen uit de grensstreek bij nacht nog scherper
zien dan overdag, dat brengt zo het beroep mee. 't Ging natuurlijk niet vlug, maar het was
geen aangenomen werk. En ineens, toen hij langs een waterloop kwam, was het misgegaan.
2