3
No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Hij kreeg het gevoel of hij een zware last op zijn rug meesjouwde. Dat was natuurlijk niet
zo'n vreemd gevoel, want als het weer het toeliet, ontfermde hij zich tweemaal in de week
over een soortgelijk vrachtje. Maar dan liep hij in de richting van Sint Jan en nu ging het
precies de andere kant uit. En hij tastte op zijn rug, maar daar voelde hij niets. En toch
begon deze vracht hoe langer hoe zwaarder te drukken en niet alleen op zijn schouders! Zijn
voeten, zijn knieën, zijn handen, alles woog als van lood en over de bonkende, zware pijn
in zijn kop zullen we maar niet praten.
Zo zwoegde Guusje Verhelst die nacht voort over al de paadjes van de polder en dat zijn
er heel wat. Zijn slapen klopten wild van de inspanning, zijn lichaam dampte van het
zweet en van tijd tot tijd huiverde hij van de kou, alsof een ijzige adem hem in zijn nek blies.
Stilstaan was er niet bij en even gaan zitten ook niet; er was iets dat hem dwong voort te
beulen en voort te zeulen, tot zijn laatste krachten verspild waren. En Guusje was een
taaie, een pezige en hij bezweek niet voor het eerste gore schemerlicht een einde maakte aan
de benauwdste nacht van zijn leven. Hij zakte meer dood dan levend in elkaar, vlak voor
de deur van zijn huis. Daar vond zijn vrouw hem een paar uur later en ze begon meteen met
hem een trap tegen zijn achterste te geven en hem uit te schelden voor sloeber en smeerpieper,
want het was niet de eerste keer in haar moeilijk leven, dat ze hem zo aantrof. Maar toen ze
hem niet wakker getrapt kon krijgen, haalde ze de buurman erbij en die zag meteen wat er
met Guus gebeurd was. Die had Ossaart rondgedragen, die nacht. Heel zijn pak zat onder
het slijm, een grijsachtig slijm als van palingen, maar veel taaier en zijn hele lichaam droeg de
sporen van Ossaart: zijn heupen waren beurs van de blauwe plekken, want daar had Ossaart
zijn knieën dichtgenepen en overal in zijn armen zaten vuurrode krauwen van de scherpe
tengels van Ossaart. Die buurman heeft
nog anderhalve kilometer terug de spo
ren van Guus kunnen vinden, dwars
door weiden en over akkers. En zo
zwaar was die last geweest, dat de spo
ren soms twintig centimeter diep in de
drassige grond wegzakten. Die sporen
kwamen uit een niet al te grote plas en
hoe de buurman ook zocht, de plek waar
Guus die plas toch ingestapt moest zijn,
bleek niet te vinden.
Let maar eens op als je in de grens
streek van de Vlaanderens komt, in één
van de vele cafeetjes. Daar zie je dik
wijls een man zitten, die wel zijn bier en
zijn borrel drinkt, maar die niets zegt,
die zo maar voor zich uitstaart met
ogen, die in een andere wereld hebben
gekeken. En die mannen mogen nog van
geluk spreken, want ze zouden het
kunnen navertellen als ze het wilden,
maar ze zullen het nooit doen, want
wie Ossaart gedragen heeft, die zwijgt
zijn verdere leven.