ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 1
door de stroomgaten naar binnen drong of door de zee werd teruggezogen, maar dat nooit
stil stond, altijd in een ruisende beweging was. En het was er uitkijken, want het water kon
soms in een snelle vaart dit gebied binnendringen, zodat een kreek, die eerst niet meer dan
een modderig slootje was waar je op je blote voeten doorkon, je een half uur later de terug
weg kon afsnijden. En in dit gebied kreeg Ossaart Blaas Schroevers te pakken en niet zuinig
ook!
Het was zijn eigen schuld, want Blaas vergat keer op keer zijn tol aan Ossaart te betalen en
dat doe je nu eenmaal niet ongestraft. Visstropers en trouwens „eerlijke" vissers ook wel
moeten volgens één van de vele ongeschreven wetten van iedere buit een vis terug in het
water zetten, om Ossaart gunstig te stemmen. Dat deed Blaas niet. De oude Vos wel, altijd,
maar Blaas had daarom gelachen. Hij vond dat ouderwetse onzin.
OP een dag was Vos voor een dag of vijf weggetrokken in zijn oude gerij, maar met
nog een pittig paardje er voor. Hij deed dat wel meer. Hij ging dan huiden en vellen
opkopen of houtsnijwerk afleveren. Blaas zorgde voor die paar beesten en voor het
stukje land, liep de strikken af en haalde de fuiken leeg. Twee dagen ging alles goed, maar
de derde dag gebeurde er toch iets, dat niet normaal te noemen was. Hij was thuisgekomen
met een lekker klusje vis, mooie botten en wat flinke palingen. Een paar grote botten zou
hij voor zichzelf gaan bakken, de rest ging in de pot voor het varkensvoer en de paling werd
gerookt, daar hadden ze in Middelburg een goeie afnemer voor.
Hij maakte een paar botten schoon, deed vet in de pan, liet dat goed heet worden en legde
toen de eerste bot er in. Dat had hij al wel honderd keer zo gedaan en dat was altijd goed
gegaan, maar deze keer gebeurde er toch iets vreemds. De bot lag in de pan, het vet siste en
floep de bot sprong de pan uit en viel op de vuile vloer van het schuurtje. Blaas pakte
hem op, maakte hem schoon met een mesje, liet hem weer in de pan glijden en pats daar
lag hij weer op de grond. Dat ging zo drie keer. Blaas werd er driftig van en zette voor de
vierde keer een zwaar deksel op de pan. Maar met een smak sloeg het deksel op de grond
en de bot floepte uit de pan. Blaas is er woest van geworden. Hij heeft er staan schelden en
vloeken, wat hij anders haast nooit deed. Hij stopte die vis weer in de pan, drukte haastig
het deksel erop en hield dat stevig vast. En toen gebeurde er natuurlijk niets! Maar op een
zeker ogenblik moest hij toch dat deksel optillen om te kijken of die vis al lekker bruin
was en daar had je het weer: die half gaar gebakken bot, waar geen kop meer aan zat, sprong
uit de pan en kwam op de grond terecht. Nou had Blaas gelukkig nogal veel gezond ver
stand en dus hield hij er mee op. Hij smeet de botten die hij had willen bakken in de kook
pot voor het varkensvoer en at zijn avondboterham met reuzelkanen en zout.
Hij heeft 's avonds met grote rimpels in zijn hoofd zitten nadenken hoe dat nou toch
mogelijk was. En natuurlijk kwamen zijn gedachten bij Ossaart terecht, maar hij wilde niet
geloven dat die hier iets mee te maken had. Die gedachte lachte hij schamper weg; hij ging
naar bed en sliep gezond en zonder dromen de hele nacht.
Toen hij de volgende middag de fuiken leegde, stopte hij met opzet elke vis al was het
nog zo'n kleintje in de zeildoekse zak. Hij dacht er niet aan zijn tol aan Ossaart te be
talen. En na wat er de vorige avond gebeurd was zeker niet. Hij haastte zich naar huis, want
hij wilde de proef op de som nemen, hij wilde zien of dat zelfde treiterspelletje van de vorige
avond zou worden voortgezet. En hij deed dat niet met een zekere angst in het hart, wat
niemand hem toch kwalijk genomen zou hebben, maar hij deed dat met een gezonde belang
stelling, hij moest eigenlijk om zijn eigen zotte gedoe lachen. Weer maakte hij drie grote
6