ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
1961:
1962:
9
Eerste Lijsternest ontdekt.
30 maart
10
Hyacinten beginnen te bloeien.
29 maart
17
Buitengewoon zacht weer; max. plus 20 gr. Celsius.
Koud; maartse buien;
max. plus 4 gr. C.
17
Blaadjes Wilde Paardekastanje ontplooien.
Op 31 maart nog gesloten
knoppen*.
21
Vroege Tulpensoorten openen bloemkelken.
Op 31 maart slechts een
geringe knopvorming
waargenomen*.
31
Talrijke struiken worden al groen.
Op 31 maart nog vol
komen „winters" kaal*.
Zie naschrift.
zachte februarimaand in 1961 en een koude
periode na 21 februari jl. werden de verschil
len voortdurend markanter. Vooral toen ook
maart jl. bijzonder hardnekkig te koud en
guur bleef met vorst, hagel en sneeuw
werden de verschillen in bloeitijd tussen de
zelfde planten, buitengewoon opvallend!
Zoals blijkt uit b.v. de bloei van de Doro-
nicum (Voorjaarszonnebloem) die verleden
jaar op 26 februari de eerste prachtige gele
straalbloemen opende en het nu pas waagde
op 12 april! Een zeldzaam verschil dus
van maar liefst 45 dagen!! (zie naschrift).
Ook de vogelwereld reageerde later dan
verleden jaar het geval was. Ook hier weer:
aanvankelijk nog vrijwel gelijk op, doch door
eerder genoemde oorzaken werden de ver
schillen voortdurend groter. Zo zagen wij b.v.
in 1961 al merels nestelen op 27 februari, dit
jaar pas op de laatste dag van maart.
Bovenstaand overzicht spreekt verder voor
zichzelf. Daarbij dient te worden opgemerkt,
dat wij de waarnemingen hebben beperkt tot
A: enige populaire soorten, die in iedere tuin
en park in Zeeland voorkomen, (zodat de be
langstellende lezer de gegevens met eventuele
eigen waarnemingen kan vergelijken) en B:
tot die soorten bolgewassen, vaste planten,
struiken en vogels, die in het eerste kwartaal
van 1961 gingen bloeien, ontplooien, of gingen
nestelen.
Het overzicht hebben wij afgesloten op 31
maart, waarbij wij voor die soorten, die op 31
maart jl. nog niet bloeiden of waren ontplooit,
de juiste ontwikkelingsdata als voren bedoeld,
in een naschrift nog even afzonderlijk hebben
vermeld.
Naschrift.
De diverse soorten die bij de afsluiting van het over
zicht op 31 maart 1962 nog niet bloeiden of waarvan
Bolgewasjes en vaste planten.
Groepje crocussen,
46