No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT op te richten. 14 april 1860 nam de raad het besluit hiertoe. De heren De Groof en Flander werden van dit besluit in kennis gesteld. Een ingestelde commissie, waarvan burge meester Callenfels voorzitter en de heer Win kelman secretaris was, zette de onderhande lingen, die de heren De Groof en Flander met de firma Enthoven Co. te 's-Graven- hage hadden gevoerd over het bouwen van een gasfabriek voort. De firma Enthoven ver klaarde zich bereid een gasfabriek in orde te brengen en bovendien het gehele voor de tot standkoming van de fabriek benodigde bedrag voor te schieten tegen 4 Yi rente en een jaarlijkse nader te bepalen aflossing. De firma Enthoven zond de heer J. M. van der Made, civiel ingenieur te Dordrecht, naar Vlissingen, om de terreinen waarop de gasfabriek zou moeten verrijzen te bezichtigen en de nodige plannen en tekeningen te maken, met welke plannen de commissie zich kon verenigen. Het gas zou bereid worden uit kolen. Als terrein werd gekozen een gedeelte van de Wijn- bergsche Kade, terwijl de concessie tot op richting van de Gemeentelijke Gasfabriek reeds op 8 juli 1860 werd verleend. Toen het echter op het ondertekenen van de door de firma Enthoven gestelde voorwaarden aankwam, meende de commissie, dat deze geen voldoende waarborg inhielden voor een goede uitvoering der werkzaamheden en werd zij door de gemeenteraad gemachtigd deze reeds vergevorderde onderhandelingen met de firma Enthoven af te breken. De raad besloot daarop, dat een deskundige een uitgewerkt plan en tekeningen zou vervaardigen, waar naar de fabriek onderhands of publiek zou kunnen worden aanbesteed. Deze deskundige werd de heer Van der Made, dezelfde, die de plannen vervaardigd had voor de firma Ent hoven. Er werd bovendien overeengekomen, dat de heer Van der Made, behalve het ver vaardigen van plannen en tekeningen, ook toe zicht op de bouw zou uitoefenen. Van dit laatste is echter niets gekomen, omdat de commissie meende, dat de heer van de Made bij de inrichting van de fabriek proeven wilde nemen met zaken, die in andere plaatsen tegengevallen en afgekeurd waren. De heer Van de Made mocht nu alleen de plannen leveren tegen een bedrag van lYi der aannemingssom. Het toezicht op de bouw werd nu uitgeoefend door de heer Van Does burg, die verbonden was aan de Rotterdamse gasfabriek en die hiervoor verlof gekregen had. Het metselwerk werd vervaardigd door de Vlissingse aannemer J. Loois, terwijl het ijzerwerk, de buizen en de lantaarns e. d. van diverse zaken betrokken werden. De lantaarns kregen hetzelfde model als die te Rotterdam en werden, evenals destijds in de „grote" ste den gewoon was, 50 passen van elkaar ge plaatst. Nog in 1860 werd een directeur van de gasfabriek benoemd. Deze benoeming had heel wat voeten in de aarde. De raadsleden waren allen van mening, dat de te benoemen directeur een zeer bekwaam man moest zijn. Volgens één der raadsleden moest het zelfs iemand zijn die „op de hoogste trap der we tenschap" stond. Uiteindelijk werd de apo theker Benedictus Flander, dezelfde die enige jaren tevoren zelf een gasfabriek had willen stichten, tot directeur van de te bouwen fa briek benoemd. Praktische ervaring met leiden van een dergelijke instelling had deze echter niet en het was dan ook spoedig noodzakelijk om de heer A. de Brun voor het praktische gedeelte als meesterknecht in dienst te nemen. De bouw van de fabriek vorderde, ondanks enige teleurstellingen, vrij snel en op 21 no vember 1861 was het dan zover, dat de fa briek, hoewel nog niet geheel voltooid, in ge bruik kon worden gesteld. Op de avond van deze dag brandde te Vlissingen voor het eerst gaslicht. De „Middelburgsche Courant" gaf deze gebeurtenis op de navolgende wijze weer: Men schrijft ons uit Vlissingen 22 dezer: „Gisterenavond is voor het eerst alhier gaslicht gebrand. Het heeft uitmuntend voldaan en kan, wat de lichtsterkte aan gaat, gerust gelijk worden gesteld met het 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 21