Langzamerhand begon rond 1865 de
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
beste dat in andere plaatsen van ons vader
land gebruikt wordt. Eene groote menigte
bevond zich op straat om zich te verlusti
gen in de zoo ongewoone flinke verlichting,
waarvoor de direktie van de gasfabriek
alle eer toekomt. Voor de fabriek was eene
eenvoudige doch sierlijke illuminatie ont
stoken, terwijl het muzijkgezelschap „Eens
gezindheid" en later het muzijkkorps van
het 2e regiment infanterie daar ter plaatse
onderscheidene muzijkstukken uitvoerden,
ten einde het in werking brengen der fa
briek op te luisteren."
Deze beschrijving spreekt voor zich zelf en
geeft wel duidelijk aan, dat het voor Vlissin-
gen een bijzondere gebeurtenis was. De gas
fabriek was in werking en de olielamp als
straatverlichting, had voor Vlissingen afge
daan. Voor wat de verlichting binnenshuis
betreft, stapte men niet zo vlug van de olie
lamp af, wat voor een groot deel het gevolg
was van de gasprijs en de duurte van aanschaf
van gaslampen.
De straatverlichting door gas werd aan
gevangen met 186 lantaarns. Een gedeelte
hiervan, ongeveer 60 brandde van zonsonder
gang tot zonsopgang, terwijl de overige lam
pen van zonsondergang tot 's avonds 11 uur
hun licht deden uitstralen. Het aantal lan
taarns werd ieder jaar meer en was in mei
1940 opgelopen tot 467. Toen werd door de
bezetter de straatverlichting verboden. Na de
oorlog waren er aanvankelijk maar weinig
lantaarns intact. Waar mogelijk, werden zij
vervangen door elektrische verlichting. Toch
nam hun aantal nog een weinig toe, maar in
februari 1955 werd de top van na de oorlog,
nl. 299 stuks bereikt. Daarna is hun aantal
weer verminderd en thans zijn er nog 162
over.
vraag naar gas, ook door particulieren
meer toe te nemen. Het bleek nu, dat de
buizen te smal waren en dat het bij de ver
hoogde aanvraag en grotere lengte van het
buizennet niet mogelijk was om de vereiste
druk te houden. Door middel van het aan
leggen van een hulpkanaal in 1867, werd dit
euvel voorlopig verholpen. In 1871 beliep
het aantal afnemers 650, waarvan de gemeente
zelf voor de straatverlichting en de verlichting
van haar gebouwen wel de grootste was. Rond
deze tijd begonnen zich aan de fabriek echter
slijtageverschijnselen voor te doen. Het een na
het ander moest gerepareerd of vernieuwd
worden terwijl het aantal verbruikers, dat
tot 1871 ieder jaar toenam, thans terugliep.
De lage prijzen van de petroleum waren op
deze teruggang zeker van invloed. Deze her
stellingen, gepaard gaande met geen noemens
waardige vermeerdering van het gebruik van
gas, hadden geen gunstige invloed op de finan
ciële uitkomsten van de fabriek. De heer La-
gaay, opvolger van de in 1876 overleden di
recteur Flander liet zich hierdoor echter niet
ontmoedigen. Zo schreef hij in het jaarverslag
van 1876: „Evenals den zomer na de ver
planting van een vruchtboom, deze slechts
enkele bloesems en nog minder vruchten zal
dragen, zo zijn de resultaten van de gehouden
rekening der Gasfabriek, vergeleken bij die
der vorige jaren ongunstig, doch in aanmer
king genomen de drukkende lasten, die op
haar rusten, zijn zij bevredigend te noemen."
Deze optimistische beschouwing van de
heer Lagaay kon helaas niet verhinderen, dat
de gemeente zich wegens de grote financiële
offers, die het beheer van een eigen gasfabriek
met zich meebracht, in 1880 besloot de fa
briek te verkopen aan de „Imperial Con
tinental Gas Association" te Londen. Deze
maatschappij ging in Vlissingen een aantal
moeilijke jaren tegemoet. Hoewel de prijs van
12 cent per meter verlaagd werd tot 10 cent
per meter, was het stoken met petroleum toch
voordeliger. De stadsuitbreiding en dienten
gevolge de uitbreiding der verlichting; maar
bovenal het gebruik van gas, niet alleen voor
licht, maar thans ook voor verwarming, had
echter een gunstig gevolg voor de gasfabriek.
Zozeer zelfs, dat in 1900 de fabriek een be
hoorlijke uitbreiding onderging. Het personeel
50