ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
kermiskleding, naar de kerk gingen. De schrijver vraagt
zich verwondert af hoe dit mogelijk was „in een zo
bij uitstek calvinistisch landje als Walcheren eeuwen
lang geweest is."
Calvinisme en volksgebruiken.
DE heer Vader reageert in „Neerlands Volksle
ven" (jrg. 11, nr. 1) op de lezing van dr. P. J.
Meertens over „Het volkskundig onderzoek in
Zeeland", gepubliceerd in hetzelfde tijdschrift
(jrg. 9, nr. 4). Meertens gaat van de stelling uit dat
„het weinige dat er van de voorreformatorische volks
gebruiken nog over was gebleven, al spoedig het veld
moest ruimen voor de verwoede aanvallen der calvi
nistische geestelijkheid". De reactie van Vader, door
drs. H. de Visser in bekorte vorm weergegeven, komt
er op neer, dat het met name de maatschappelijke
veranderingen in de 19e eeuw zijn die het verval van
de folklore hebben meegebracht, niet het calvinisme
en het piëtisme. Integendeel, „juist in de bloeitijd van
het calvinisme in Zeeland en ten tijde van het Zeeuwse
piëtisme, dus in de zeventiende en achttiende eeuw,
houden de volksgebruiken stand en worden zelfs tal
rijker; het ringrijden en gaaischieten, het bollen en
balgooien, het houden van de eerste meiavond, maar
ook het spelerijden en het smakken op sinterklaas
avond". Het zou van belang zijn, indien Vader ook
zijn gegevens over het bijgeloof op Walcheren kon pu
bliceren. Er zou dan heel wat meer te voorschijn ko
men dan blijkt uit de Zeeuwse volkskundige enquête
uit 1860, door Meertens gepubliceerd in de reeks Bij
dragen en mededelingen der volkskundecommissie van
de Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen
(1961). Volgens de heer Vader heeft de organisator
van deze enquête, dr. J. C. de Man, de verkeerde men
sen geraadpleegd. Niettemin zijn wij Meertens dankbaar
voor zijn publicatie, omdat de enquête een uiting is
van de tijd waarvan dr. De Man een typisch vertegen
woordiger was. Hier openbaarde zich de materialisti
sche richting in de natuurwetenschappen, die geen re
kening hield met bovennatuurlijke zaken, omdat zij
buiten het bereik der menselijke kennis vielen.
Volksliedjes.
ONDER de vele volksliedjes door Vader ge
noteerd, troffen wij het nieuwe lied aan op de
gruwzame moord op het hof Zoetendaele onder
Serooskerke; een ware gebeurtenis uit de jaren
zestig van de 18e eeuw. Een eeuw geleden werd het op
Walcheren nog algemeen gezongen. Een dergelijke ge
beurtenis bij de Marolleput in westelijk Zeeuws-Vlaan
deren was eveneens het onderwerp van een liedje. Met
zijn toestemming publiceren wij hieronder een tweetal
liedjes, die in zijn jeugd werden gezongen.
NIEUW LIED VAN HET EZELTJE
Daar liep een karretje langs den diek.
De wieltjes die draaiden zo leutig wiek! wiek!
't Oud ezeltje stapte lusteloos voort,
Al over den diek naar Elzenoord.
't Was tuig van een koopvent uit de stad,
Die liep mee 'n stok achter 't ezeltjes gat.
Hij sloeg 't arme beestje keer op keer,
En dood viel eindelijk 't ezeltje neer.
Daar stond hij nu met zijn goed gedrag.
Het bleek wel dat hij geen uitkomst zag.
Hij keek naar 't ezeltje in zijn nood,
Het hielp niet veel want den ezel was dood.
Toen kwam al het volk van 't of aan den diek
Met vlui en schop en viertandigen riek.
Die sloege de vent, hij was haast een Hek,
Maar nooit kwam hij meer langs den Poldersen diek.
Het volgende liedje slaat op iemand, die in de
jaren tachtig van de vorige eeuw, dus in de jongens
jaren van de heer Vader, een bejaard arbeider en be
kend straatfiguur te Aagtekerke was.
Floor van Dalen is een vent
Overal in 't rond bekend.
Floor is oud en hoog van jaeren,
Floor die rookt z'n puupje gaeren.
Floor van Dalen is een man
As je 'r weinig vinden kan. J
Floor die draagt een hoge pet,
Stevig op zijn kop gezet.
Floor die wauwelt eele daegen;
Vloeke doet ie ook bij viae gen.
Floor van Dalen is een man J
As je 'r weinig vinden kan.
bis
Floor smaedde in z'n jongen tied,
Vast de mooie meiden niet.
Toch kreeg onze maat geen vrouwe,
'k Had, zei Floor, geen zin in trouwen.
Floor van Dalen is een man
As je 'r weinig vinden kan.
57