ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 bachtsheerlijke molen. Als zodanig had hij ook zijn vrije plaats in de Ambachts Heeren Bank in de dorpskerk. DE jachtopziener. De bemoeienissen van deze man waren wel vele en velerlei. Al zijn doen en laten, zijn onverflauw de waakzaamheid waren gericht op dat éne doel: zijn jachtheer en diens gasten in de herfst een wildrijk jachtgebied voor te scho telen. Een goed gefundeerd premiestelsel voor kwam enerzijds veel nestroverijen van pa trijzen en fazanten en hielp hem ander zijds perfect bij het breidelen van gevleugelde en vierbenige belagers van zijn vertroetelingen. De eierstroper werd zoet gehouden door hem bij aanbrengen van de vindplaats van een pa- trijze- of fazantenest met eieren een premie van vijf cent per uitgekomen jong te garan deren. Het aantal werd vastgesteld naar het getal der in het nest achtergebleven eierdop- pen. Zoveel doppen, zoveel jongen, zoveel stuivers. Op het doden van de kleine, bloeddorstige marterachtigen, bunzing, grote en kleine we zel, stond een prijs van respectievelijk 60, 40 en 20 cent. Men ging met het gedode dier naar de jachtopziener, die de premie uitbetaalde, maar van het cadaver een achterpoot afhakte om te voorkomen, dat een eventuele kennis eventueel 's anderendaags met hetzelfde beest nog eens om de premie zou komen. Want de premie stond op het doden, de brenger kreeg het dier terug, voor de pels, die, in de zomer vrijwel waardeloos, in de winter van de bunzing door de bonthandelaar, alias lorre- boer, wel met een rijksdaalder werd betaald. Verblind door het dadelijke buitenkansje van geld! geld! hielpen boer en arbeider met wellust mee om hun ijverigste helpers tegen de veldmuizenplaag, de wezels vooral, te ver delgen. Immers, wat schade toebracht aan de jacht, was nuttig voor de boer. Maar de jacht opziener lachte in zijn vuistje. We spraken een landbouwer-jager elders, die in zijn greppels overal van die kleine val letjes had staan, waarin hij veel wezels ving. Hij haalde ze weg, toen het aantal muizen op zijn landerijen en in zijn korenstapels onrust barend toenam. De wildstropers met vuurwapens en strik ken moest de jachtschut uiteraard zelf achter de broek zitten, bij nacht zowel als bij dag. Kraaien en eksters, op eieren en jong broed uit, schoot hij op zijn tochten, als ze binnen schot kwamen, met zijn dubbelloops jacht geweer. De nesten met inhoud vernietigde hij, bijgestaan door een klimmersbaas, volwassen man reeds, die in de hoogste bomen klom en al wat nest was, naar beneden wierp. Ook werden met arsenicum vergiftigde eieren neer gelegd. Bij al deze gelegenheden rekende hij ook af met bunzings en wezels, die voor het geweer kwamen. In die jaren verschenen de eerste maai- machines op de boerderijen, die vele, in wei en klaverveld broedende patrijzen en fazanten noodlottig werden, doordat de broedgetrouwe vogels voor het paardespan nog bleven zitten, terwijl ze door het zijdelings van het rollend materiaal voortglijdende messenstel werden verminkt of gedood. De jachtopziener, er bij geroepen, nam de heel gebleven eieren als die er waren mee naar huis, waar hij ze maar weer door een kip liet uitbroeden. De uit gekomen kuikentjes, in grote rennen gesloten, werden gevoerd met gebroken rijst, mieren poppen, door zijn jongens uit de bossen ge haald en ook al met maden, afkomstig van rottende cadavers, die ter verdere ontbinding in een ruwe kist of kast werden geworpen, op een rasterwerk van latten, waardoorheen de maden bij duizenden in een hoge lade daar onder terecht kwamen. Dus had de jachtop ziener-onbezoldigd rijksveldwachter wel veel na te lopen, terwijl hij daarbij nog bemoeienis had met palingvissers, die hij in verboden vis water of zonder visakte aantrof, als regel 's nachts. De aanwas. Aan de zuidzijde van het Heerenhof, waar de bosgordel onderbroken was, had men een wijd en vrij uitzicht over de lage, boomloze 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 12