No. 3
weilanden, die hun begrenzing vonden in de
dijk in de verte, de Oude Dijk, afscheiding
tussen de polders Oosterland en Bruinisse. In
de allerlaagste inzinking van dit weidegebied
moesten we de sterk verlande, aangewassen
bedding van de vroegere Maire-vliet zien, een
brede kreek toenmaals, die, zijn oorsprong
hebbende in een ovaalvormige kom aan de
voet van de Oude Dijk, het laaggelegen gebied
doorsneed tot waar hij uitliep in de vaart, die
van achter het dorp Oosterland kwam en
verderop tot de bij Viane uitmondende Geule
werd. Yan de Maire-vliet restte thans 1900)
de genoemde kom aan de dijk met nog een
eindweegs als uitloper een brede vaart. De
verlande oude bedding dan was de z.g. aan
was, uit de aard van zijn ontstaan de am
bachtsheer toekomende. Met een paar ondiepe
plassen nog was het een rijk vogelland, waar
weide- en moerasvogels hoogtij vierden. In de
herfst moet het ook een pleisterplaats geweest
zijn voor de grote vluchten trekkende wilde
ganzen uit het noorden.
ZIE, als we met de jongens van de jacht
opziener speelden op het voorplein van
het Heerenhuis, onder de twee majestu
euze kastanjebomen, zouden we ons steeds een
poos staan vergapen, de neuzen wit-platge-
drukt tegen de ruiten van het voorkamerraam,
aan een levensgroot, roodbont koebeest, dat
daar in een hoek van het vertrek stond en maar
blèèf staan. „Opgezet" zeiden de jongens. En
daar bleef het bij, zodat het mysterie maar
aldoor dat stomme beest bleef omzweven. Tót,
nog niet tien jaar nu geleden, toen de tegen
woordige ambachtsheer me onthulde, dat die
koe in de ganzentrek naar de aanwas werd
gebracht en dat er een jager in kroop met een
geweer, om van daaruit ganzen te schieten.
Een verkapt „paard van Troje" dus. Een
probaat middel, om de ganzen te benaderen,
die geen gevaar konden zien in een koebeest,
dat niet eens boe zei, of met zijn staart zwaai
de.
Dat was lang voor onze tijd. Maar óns was
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
het gegeven, meerdere jaren, in de zonnige
lentemaanden op te gaan in dat wondere
vogelleven van weide en plas, zo rijk geva
rieerd in vorm en kleur en levensuitingen.
Trappelend van enthousiasme leefden we mee
met de vermetele kievit hoopje buskruit
die onder de zotste buitenlingen, snerpend ge-
krijt, de zwarte kraai bestookte, die zijn nest
belaagde, het schuchtere daakje, dat ter be
scherming van zijn nestje, de ridderlijke kuif-
drager tot zijn buurman koos, de hoogbenige
kluut, bij het wassen van het water al maar
zijn nest ophogend, om bij droogvallen hoog
verheven op zijn burcht te tronen, de bonte
piet, in het lange gras verstoppertje spelend
met zichzelf, de grutto, onvervaard, wiens
schijnaanvallen we, als ernstig gemeend, van
schrik ontweken. Alle herinneringen aan onze
eerste kennismaking met de vogels, daar, in
die heerlijke aanwas
OM te eindigen al het voorgaande be
trof belevenissen van mezelf met broers
of makkers een persoonlijk woord.
Het rijke vogelleven daar in de aanwas, be
langstellende lezer, ik aarzel niet het te
zeggen heeft over mijn levensloop beslist.
Ofschoon als eierzoeker begonnen, werd ik
Patrijs op het nest toegaande.
Foto's van deze weide- en moerasvogels ontbreken,
daar ze dezelfde zouden zijn als die, welke de bijdrage
van de eendenkooi van Ellemeet illustreerden.
73