Gemeentelijk of bovengemeentelijk
No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
en eveneens over de nog roemrijker toe
komst die Vlissingen tegemoet ging, onder
het motto: „Het zal beter gaan", overeen
komstig de gelijkluidende tekst van een zich
boven de deurpost van een Vlissingse patri
ciërswoning bevindende inscriptie.
De enthousiaste Vlissinger getuigt daarbij
van zijn hooggestemde verwachting:
Dat woord geeft zeer getrouw de
stemming weder, waarin men thans hie
verkeert. Het zal beter worden; een andere,
schoone toekomst gaat voor Vlissingen
open. Onze prachtige haven zal niet langer
afgezonderd blijven: een nieuw kanaal zal
de stad met Middelburg verbinden; een
spoorweg zal niet alleen eene rechtstreek-
sche gemeenschap openen met de hoofd
stad, maar ook met Noord-Brabant, en
daardoor met Duitschland en het groote
Europeesche spoorwegnet. Al deze werken,
zoowel als die van onze haven, naderen
hunne voltooiing; zijn zij eenmaal voltooid,
dan zal de handel zich hierheen verplaat
sen, dan zal het kapitaal toevloeien, dan
zal Vlissingen, zooveel gunstiger dan Ant
werpen gelegen, de mededingster van de
Scheldestad worden en haar overvleugelen.
Dat alles is maar een kwestie van tijd.
Inderdaad betreft het een kwestie van tijd
maar hoe lang zal het nog duren eer de
Zeeuwse met de Vlaamse havenstad kan con
curreren? Wanneer men alleen maar aan het
inwonertal denkt en zich te binnen brengt,
dat Antwerpen in de zestiende eeuw al
100.000 inwoners telde, waartegenover Vlis
singen thans nog slechts 29.000 inwoners kan
stellen, dan lijkt dit een welhaast onbereikbaar
ideaal.
Intussen wijzen de tekenen er op, dat binnen
afzienbare tijd Vlissingen en Middelburg één
geheel zullen gaan vormen. Een „dubbelstad",
die tot een grote koopstad uitgroeit: het lijkt
het ei van Columbus.
Het is in ieder geval de eerste stap op weg
naar de verwezenlijking van een oud droom
beeld: Vlissingen, een wereldhaven.
Mr. L. A. van Splunder
EEUWENLANG heeft men in bestuur
lijk Nederland gedacht in drie „di
mensies": rijk, provincie en gemeente.
En bovendien is dan nog lange tijd uitgegaan
van de gedachte, dat de huishoudingen van
die corporaties scherp gescheiden waren.
Die gedachte is intussen wel helemaal ver
laten, maar aan een vierde „dimensie", in de
vorm van bovengemeentelijke organen, belast
met de behartiging van supra-communale be
langen, is Nederland nog lang niet toe 1).
Vaak wordt gedacht, dat zich alleen in de
Randstad-Holland problemen voordoen, die
slechts langs de weg van een bovengemeente
lijke samenwerking tot een oplossing kunnen
worden gebracht. Naar mijn mening speelt
het probleem evengoed in de provincie, is het
ook in Zeeland actueel.
Hier mag misschien wel het voorbeeld wor
den genoemd van de Zeeuwse muziekschool,
Zie mijn artikel: „Supra-communale samenwer
king" in het Tijdschrift voor Overheidsadministratie
van 1, 8, 15, 22 februari en 1 maart 1962.
77